die paren van dur- en molltoonsoorten, welke gelijke voorteekening hebben. Wanneer men in het reine mollprincipe (van een bovenprime dalenden klank) de molltoonsoort opstelt, dan bereikt men een volledige parallelliteit met slechts een kleine acoustische afwijking (d : d = 80 : 81) die alleen van theoretische beteekenis is, in de getempereerde practijk echter wegvalt.
(c-dur): ✝ a c e g b d,
(a-moll): d I a c e g b.