* 6. 7, 1852 te Falkenburg in Pommeren, ✝ 10. 3. 1920 te Keulen, muziekgeleerde en componist. Leerling van Kullak te Berlijn.
Promoveerde 1875 tot Dr. phil., was accompagnateur van Pauline Lucca en Sarasate op een concerttournée, nam 1878 de leiding op zich van de muziekvereeniging te Straatsburg, was daar 1879—1881 dirigent bij den stadsschouwburg, en leeraar aan het cons. Werd vervolgens leeraar aan het cons, te Moskou, 1885 aan dat te Keulen, 1887 muziekcriticus der „Köln. Ztg." In 1919 werd hij benoemd tot lid der Kunstacademie te Berlijn. Componeerde de opera's Angela (1887), Dido (1888), Der alte Dessauer (1889), Barbarina (1904), Der Richter von Kaschau (1916), een satyrspei Wallhall in Not (1905), Das Leben ein Traum voor viool en orkest, pianoconcert (c-mol) op. 26 en pianostukken. Schreef: Führer durch die Oper der Gegenwart (1890—1893) 3 dln., Saint-Saëns (1898), Beethovens Sinfonien nach ihrem Stimmungsgehalt erläutert (1891), Aus meiner Musikantenmappe (1913).