Muziek lexicon

Mr. G. Keller en Philip Kruseman (1932)

Gepubliceerd op 15-06-2021

Orgel

betekenis & definitie

(Lat.: Organum, Fr.: Orgue, Eng.: Organ): het algemeen bekende, overal gebruikte en gewaardeerde instrument, dat wel-is-waar in vele concertzalen wordt aangetroffen, maar toch zijn ware bestemming vindt, zijn voornaamste taak vervult in de kerk. Het Orgel behoort tot de, of liever het is een verzameling van vele blaasinstrumenten.

Kan men op een dergelijk instrument, door gaten te openen of te sluiten, verschillende tonen voortbrengen, in het orgel is voor iederen toon zulk een instr. (orgelpijp) noodig. Wanneer men nu weet, dat voor ieder register (d.w.z. verschillende klankkleur) een volledige, chromatische opvolging van zulke pijpen noodig is, dan wordt daarmee verklaard, dat een groot Orgel eenige duizenden pijpen bevat. Van die pijpen bestaan twee soorten: de labiaal (lippen) pijpen en de tongwerken. Bij de eerste ontstaat de toon, doordat de ingeblazen lucht, door een spleet (ongev. als de menschelijke stembanden) naar buiten stroomt; bij de andere brengt die lucht een vrij hangend metalen plaatje in trilling. Het zeer ingewikkeld mechanisme van het orgel verlangt, om duidelijk te worden verklaard, een meer uitgebreide beschrijving dan hier kan worden gegeven. In 't kort dit: een stel blaasbalgen perst den wind in de windladen, vanwaar hij door verschillende kanalen naar de pijpen wordt geleid. Het al-of-niet toelaten van de lucht, wordt bewerkt door een klaviatuur, een toetsenreeks, geheel gelijk aan die van de piano. Het orgel kan beschikken over één tot vijf van zulke klavieren (manualen), waarbij dan nog komt het voetklavier of pedaal. Het is wenschelijk, dat ieder klavier de beschikking krijgt over een bepaald aantal en soort registers, waardoor tegenstelling, afwisseling en allerlei effecten mogelijk worden. Met de benaming en rangschikking dezer klavieren is men echter niet altijd even consequent te werk gegaan. Men onderscheidt o.a.: hoofdklavier (Grand Orgue), positief, borstwerk, zwelklavier (Récit), soloklavier, bombardenklavier, echoklavier. Ook de verschillende klankkleuren en hooger of lager klinkende stemmen kunnen door middel van knoppen of toetsjes al of niet worden ingeschakeld. De registers (of pijpenkoren) onderscheidt men, wat hun onderlinge toonhoogte betreft, in hoofdstemmen (grondstemmen) en hulpstemmen (nevenstemmen). De hoofdstemmen geven steeds den toon aan, die door de toets wordt aangeduid, maar alleen de 8 voets registers (normaalstemmen) klinken volgens de werkelijkheid; 4' en 2' registers resp. één en twee octaven hooger; 16' en 32' registers resp. één en twee octaven lager. De hulpstemmen laten ter versterking of verfraaiing van den klank één der natuurlijke boventonen hooren; gewoonlijk zal dit de quint of de terts zijn, maar bij moderne orgels komt de septime en zelfs de none voor. Laten dergelijke registers op één toets verschillende tonen tegelijk hooren (b.v. grondtoon, octaaf, quint en terts), dan noemt men ze vulstemmen of mixturen. Het aantal dezer tonen kan variëeren van twee tot twintig, en naar gelang noemt men het register 2—20 sterk. Wat het individueel klankkarakter betreft, worden de registers door diverse benamingen aangeduid en in bepaalde groepen onderverdeeld (principaalstemmen, gedekte stemmen, fluitstemmen, strijkende stemmen, enz.). Het timbre der stemmen wordt behalve door de onderlinge afmetingen (d.i. mensuur) ook nog beïnvloed door het materiaal (hout, tin of zink).

< >