Muziek lexicon

Mr. G. Keller en Philip Kruseman (1932)

Gepubliceerd op 15-06-2021

Monodie

betekenis & definitie

(grieksch), solo-gezang.

1) eenstemmig gezang zonder begeleiding, beoefend in oudheid en middeleeuwen tot omstreeks de 9de eeuw. Men zou dit tijdperk het tijdperk der M. kunnen noemen. In de oudheid bepaalde zich de instrumentale begeleiding uitsluitend tot het meespelen der melodie. Ook heden speelt de M. nog een rol, niet in de kunstmuziek, maar in den volkszang. Tot de middeleeuwsche M. behoorde het geheele Gregoriaansche gezang (met hymnen, sequenzen en geestelijke liederen), maar ook de gezangen van troubadours en minnezangers.
2) het omstreeks 1300 opkomende begeleide solo-gezang, waarschijnlijk opgebloeid uit de practijk der Troubadours en het eerst voorkomende in Florence. Vandaar verbreidde het zich snel naar Frankrijk en Spanje en verwekte een bloei van het kunstlied (Ars nova, madrigaal, ballade, caccia). In de 16de eeuw verdrongen door den imiteerenden a cappellastijl, herleefde de homophone zetting aan het eind der 16de eeuw in de vereenvoudigde madrigalen, waarin de melodie in de bovenstem gelegd was en de harmonie diende tot versterking van de uitdrukking. Omstreeks 1600 ontstond, eveneens in Florence, de recitativische stijl en de generale bas, die een nieuw aanzijn aan de M. gaf. Hier ligt het uitgangspunt der geheele moderne muziek. Bij de Florentijnsche kunstenaars was de monodische stijl een poging tot herstel der woordkracht in de vocale compositie en tegelijkertijd een protest tegen den ondergang van het dichterlijke woord in den contrapuntischen stijl. In de 19de eeuw vonden dan de principes der Florentijnsche monodisten in Richard Wagner hun uiterste consequentie.

< >