(Portret plaat 43), * 20. 2. 1791 te Weenen, ✝ 15. 7. 1857 aldaar, was van 1800 tot 1803 leerling van Beethoven, van 1816 tot 1818 leermeester van diens neef Karl. Behoort tot de vermaardste pianoleeraren, hajd Liszt, Jaëll, Kullak en vele anderen tot leerlingen.
Reeds op 15-jarigen leeftijd was hij een gezocht leermeester. C. componeerde meer dan 1000 werken, waarbij ook een groot aantal kerkelijke-, orkest- en kamermuziekwerken, die echter vergeten zijn. Ook thans nog van belang zijn zijn studiewerken voor piano waarvan vooral genoemd moeten worden: 160 achttaktige Uebungen. op. 821, Vorschule d. Fingerfertigkeit op. 636, Schule d. Geläufigkeit op. 299, Schule d. Fingerfertigkeit op. 140, Schule d. Virtuosen, op. 365, Schule, d. linken Hand op. 399 en vele andere. Bij Cocks & Co. verscheen onder den titel Complete theoretical and practical pianoforteschool een samenvoeging van op. 299, 300, 335, 399, 400 en 500 in drie deelen. Als supplement op de groote pianoleerschool op. 500 verscheen Die Kunst des Vortrags d. älteren und neueren Klavierkompositionen (omstr. 1846). Zijn Umriss d. ganzen Musikgeschichte verscheen 1851 bij Schott in Mainz en ook bij Ricordi in het Ital.