Muziek lexicon

Mr. G. Keller en Philip Kruseman (1932)

Gepubliceerd op 15-06-2021

Julius rietz

betekenis & definitie

* 28. 12. 1812 te Berlijn, ✝ 12. 9. 1877 te Dresden, broeder van Ed, R.. studeerde voor cellist bij Romberg en M. Ganz.

Werd eerst lid van het orkest van den schouwburg van Königstadt, vestigde zich 1834 te Dusseldorp als tweede dirigent van Immermann's schouwburg. Toen die onderneming mis was geloopen, werd hij 1847 schouwburgdirigent te Leipzig, leider der Singakademie, 1848 dirigent der Gewandhausconcerten, en leeraar in de compositie aan het cons. In 1860 werd hij in de plaats van Reissiger benoemd tot hofkapelmeester te Dresden terwijl hem tevens de artistieke leiding van het cons. werd opgedragen. In 1859 had de universiteit Leipzig hem tot Dr. phil. h. c. benoemd, in 1874 had de koning van Saksen hem den titel van Generalmusikdirektor geschonken. Zijn laatste werk is geweest de verzorging van de uitgave van Mendelssohns gezamenlijke werken. Ook heeft hij de grondslagen gelegd voor de volledige uitgave van Mozarts composities. Als componist behoort Rietz tot de volgelingen van Mendelssohn. Bijzonder geliefd waren indertijd zijn ouvertures: A dur (op 7), Hero und Leander op. II, Lustspielouverture op. 18 en Festouverture op. 53.. Verder schreef hij vier opera's: Der Korsar (1850),Georg Neumark und die Gambe (1859), Jery und Bately, Das Madchen aus der Fremde (1839), muziek bij drama's, symphonieën, Konzertstück op. 41 voor fluit, hobo, clarinet, fagot, hoorn en orkest, Schillers Dithyrambe, bij het Schillerfeest van 1859 op vele plaatsen uitgevoerd, missen, psalmen, motetten, koralen, zes gewijde duetten met pianobegeleiding, mannenkoren, liederen met pianobegeleiding, concerten voor viool, voor violoncel, voor clarinet en voor hobo, kamermuziek, sonates voor piano, enz.

< >