Muziek lexicon

Mr. G. Keller en Philip Kruseman (1932)

Gepubliceerd op 15-06-2021

Johann pachelbel

betekenis & definitie

* (gedoopt) 1. 9. 1653 te Neurenberg, ✝ 3. 3. 1706 aldaar, organist. Werd 1674 tweede organist aan de St.

Stephanuskerk te Weenen, 1677 hoforganist te Eisenach, 1678 te Erfurt, 1690 te Stuttgart, 1692 te Gotha, werd 1695 organist aan de St. Sebalduskerk te Neurenberg, wat hij tot zijn dood bleef. Behoort tot de grootste organisten vóór Bach, zijn werken behooren tot het beste wat voor het orgel is geschreven. Vooral zijn koraalvoorspelen en koraalvariaties (musikalische Sterbensgedanken) zijn meesterlijk. Daarnaast moeten echter genoemd worden zijn toccata's en chaconnes, zijn 67 fuga's op het Magnificat, zijn suites voor twee in scordatura gestemde violen, zijn Hexachordum Apollinis (1699) met klaviervariatie. Veel van zijn werk is herdrukt in de groote uitgaven van oude muziek als de „Denkmaler der Tonkunst in Oesterreich, Commers Musica Sacra, enz. In eerstgenoemde uitgave is in deel VIII, afl. 3, een uitvoerige biografie des meesters opgenomen. Een goede complete uitgave van P.'s orgelwerken bezorgde Karl Matthaei (1928 — 2 dln.).

< >