(Rodolphe), 14. 10. 1730 te Straatsburg,✝ 18. 8. 1812 te Parijs, waldhoornist en violist in orkesten te Bordeaux, Montpellier en 1754 te Parma (waar hij nog bij Traëtta studeerde), 1761—1766 lid van het orkest te Stuttgart onder Jommelli, vervolgens hoornist bij den Grand Opéra, Werd 1770 kamermusicus, 1784 leeraar v. harmonie aan de Ecole royale de chant, 1799 leeraar voor solfège aan het Cons., 1802 ontslagen. Werken: opera's, balletten (door Herrn.
Abert opnieuw uitgegeven), hoornconcerten, vioolmuziek, études. Schreef Solfèges (1790) en Théorie d’accompagnement et de composition (1799) destijds druk gebruikt.