Muziek lexicon

Mr. G. Keller en Philip Kruseman (1932)

Gepubliceerd op 15-06-2021

Johann friedrich reichardt

betekenis & definitie

* 25. 11. 1752 te Königsberg i. Pr., ✝ 27. 6. 1814 te Giebichenstein bij Halle, componist.

Studeerde te Königsberg en Leipzig philosophie en muziek, werd 1775 kapelmeester van Frederik den Groote. Kreeg verlof om naar Italië, Londen, Kopenhagen, Parijs, enz. te reizen en ontving van den Grand Opéra te Parijs opdracht de opera's Tamerlan en Panthée te schrijven, doch was, toen hij met Tamerlan weer naar Parijs ging, door het bericht van den dood van Frederik den Groote genoopt terug te keeren. Onder Friedrich Wilhelm II kreeg de muziekbeoefening nieuw leven, maar Reichardt viel wegens zijn revolutionnaire beginselen bij den koning in ongenade, kreeg eerst verlof, doch werd 1794 ontslagen, waarop hij zich naar zijn landgoed Giebichenstein terugtrok en er inspecteur van de zoutwinning te Halle werd. Na den dood van Friedrich Wilhelm II keerde Reichardt te Berlijn terug, bracht er zijn rouwzang op Frederik den Groote en enkele opera's ten gehoore. In 1806 vluchtte hij voor de Franschen, doch Jérome Bonaparte dwong hem 1808 te Kassei te komen om er als kapelmeester werkzaam te zijn. Reeds enkele jaren later werd hij wegens overschrijding van verlof ontslagen en trok zich op Giebichenstein terug. Reichardts roem berust in de eerste plaats op zijn liederen, speciaal op gedichten van Goethe, met wien hij een tijdlang zeer bevriend is geweest. (Een bloemlezing dezer Goetheliederen heeft Herm. Wetzel in het licht gegeven). Als liederencomponist is Reichardt de onmiddellijke voorganger van Schubert. Verder componeerde hij een aantal opera's alsmede zangspelen voor Berlijn en Potsdam, een passiemuziek, enkele feestcantates, wat kerkmuziek, een Schlachtsinfonie, naar aanleiding van den slag bij Leipzig, en 6 andere symphonieën, 14 pianoconcerten, 17 pianosonates, 11 vioolsonates, een vioolconcert, veel kamermuziek, ook voor blaasinstrumenten, enz. Ook als schrijver heeft Reichardt zich grooten naam verworven. Zijn reisbrieven uit Parijs en Weenen en zijn autobiografie zijn kunstwerken, die nog het lezen waard zijn. Verder heeft hij een groot aantal muziektijdschriften geredigeerd en verscheidene monografieën op kunstgebied uitgegeven. Alleen van zijn reisbrieven uit Weenen is door de zorg van G. Gugitz in 1915 een herdruk verschenen. Zie verder: Walther Pauli, J. F. Reichardt, sein Leben und seine Stellung in der Geschichte des deutschen Liedes (1903) en C. Lange, J. F. R. (1902).

< >