* 1. 11. 1832 te Roskilde, ✝ 14. 10. 1909 te Kopenhagen, zoon van bovengen., evenals deze organist, werd 1884 benoemd tot orgel- en pianoleeraar aan het cons. te Kopenhagen, na sinds 1881 als organist aan de Drieëenheidskerk de belangstelling van 't publiek voor de orgelkunst te hebben gewekt Werd 1900 opgenomen in de directie van het Kopenhaagsche cons. Componeerde orgel-, piano- en kamermuziek, welke getuigt van zijn begaafdheid.
Wij noemen daarvan o.a.: pianotrio op. 5; vioolsonate op. 11; cellosonate op. 16; pianoballade Frode Fredegod op. 14 en een orgelfantasie op. 15.