(ook wel: Hobrecht, Obreht of (H) Obertus), * omstr. 1430 te Utrecht, ✝ 1505 te Ferrara aan de pest, de grootste contrapuntist van zijn tijd naast Okeghem. Was 1474 zanger in de kapel van den hertog van Ferrara, vervolgens te Utrecht, waar Erasmus tot zijn leerlingen behoorde, daarna 1483—1485 kapelmeester van den dom te Kamerijk, 1490 te Brugge, 1492 te Antwerpen, 1498 weer te Brugge, 1500 proost te Torhout (in West-Vlaanderen), 1501 weer te Antwerpen, 1504 te Ferrara.
Er zijn van O. bekend 24 missen, 22 motetten, een aantal wereldlijke werken en een passie-muziek. Als bewijs hoe zeer reeds zijn tijdgenooten zijn werken op prijs stelden moge gelden dat Petrucci reeds in 1503 een bundel van 5 zijner missen drukte en eenige jaren later gaf Gregor Mewes weer 5 missen in één deel uit. Vele andere missen, motetten en chansons bevinden zich voorts in bijna alle verzamelwerken uit zijn tijd. Naast Dufay schijnen Barbireau en Ockeghem grooten invloed op zijn ontwikkeling te hebben gehad. Op aanstichting van de „Ver. v. Noord-Ned. Muziekgeschiedenis” heeft Johannes Wolf in 1912—1921 bij Breitkopf und Härtel een gezamenlijke uitgave zijner werken (missen, passie-muziek, chansons, motetten, enz.) in het licht gegeven. O. J. Gombosi wijdde 1925 een proefschrift aan Obrecht, waarin hij 31 muziekstukken opnam, welke aan Wolf onbekend waren.