(Portret: Plaat 15), * 16. 8. 1863 te Metz, comp. en dir. Leerling van het Parijsche Conserv. (Lavignac, Marmontel, Franck, Massenet), behaalde 1882 den Prix de Rome met de cantate Edith. Was 1890— 1898 organist der Sint Clotilde kerk als opvolger van César Franck en werd in 1910 opvolger van Colonne als dirigent van de Colonne-concerten.
Zijn werken dragen een voornaam karakter. Zijn schrijfwijze is sierlijk en bekoorlijk. Hij moge niet zeer oorspronkelijk zijn, toch boeit zijn muziek den hoorder ten zeerste door haar gevoeligheid en teerheid. Van zijn talrijke werken noemen wij de dramatische legende Les Elfes (1883), de opera On ne badine pas avec l’amour (1910j, de operettes La princesse lointaine (1895), Ramuntcho (1908), Izeyl (1894), de balletten Cydalise et le chèvre-pied (1919), Impressions de Music-hall, (1927), Sophie Arnould (1927), de oratoria La croisade des enfants (1902), zijn meest bekende werk, ook hier te lande en elders uitgevoerd, François d'Assise (1912 bekroond), de koorsymphonie L'an mil (1898 bekroond), een pianoconcert, een vioolsonate en zeer veel kamermuziek, een suite voor orkest, Les cathédrales voor orkest met orgel. Fantaisie basque voor viool en orkest, liederen, pianomuziek (o.a. Sérénade), enz. Zie verder: Octave Séré, Musiciens français d’ aujourdhui (1911).