Muziek lexicon

Mr. G. Keller en Philip Kruseman (1932)

Gepubliceerd op 15-06-2021

Hans pfitzner

betekenis & definitie

(Portret: Plaat 21), * 5. 5. 1869 te Moskou, van Duitsche ouders, componist. Leerling van zijn vader, muziekdirecteur te Frankfort a/M., en van het Hochsche Konservatorium (Kwast en Knorr), begon zijn loopbaan als leeraar aan het cons. te Koblenz, gaf reeds 1893 te Berlijn een concert met eigen composities.

Was vervolgens als dirigent verbonden aan den stadsschouwburg te Mainz. Werd 1897 benoemd tot leeraar aan het Sternsche Konservatorium te Berlijn en werd tevens in 1903 eerste kapelmeester aan het Theater des Westens. In 1907 werd hij dirigent van het Kaimorkest te München tot de opheffing er van, terwijl hij 1908 als opvolger van Stockhausen naar Straatsburg werd beroepen als stedelijk muziekdirecteur, directeur van het cons. en directeur der opera. In 1916 legde hij laatstgenoemde positie weder neder. In 1920 werd P. benoemd tot leider van een meesterklasse aan de kunstacademie te Berlijn. In 1913 had hij intusschen den titel van professor verkregen, Straatsburg had hem tot Dr. h. c. benoemd en ook andere onderscheidingen vielen hem ten deel. Hij is thans te Unterschondorf aan den Ammersee woonachtig. In Mei 1918 is te München een „Heinrich-Pfitzner-Verein für Deutsche Tonkunst" opgericht en dat deze talrijke aanhangers en gelijkgezinden telt, is gebleken bij de huldiging van Pfitzner ter gelegenheid van zijn 60sten verjaardag. Pfitzner behoort ontegenzeggelijk tot de groote figuren in de hedendaagsche Duitsche muziekwereld, is de begaatdste vertegenwoordiger der na-romantiek, met diepgevoelde melodiek en kernachtige motieven; een meester in de vormbehandeling. Hij is een zeer vruchtbaar componist, zoodat we ons bij de vermelding zijner werken tot een bloemlezing bepalen.Van zijn opera's noemen we: Der arme Heinrich (1891), een zijner eerste en beste werken, Die Rose vom Liebesgarten (1897), Palestrina (1912), Christelflein (1917), een bewerking van een Kerstsprookje, verder Herr Oluf, ballade voor bariton en orkest, Zwei deutsche Gesänge voor bariton, mannenkoor en orkest, een zeer groot aantal liederen. Von deutscher Seele, cantate voor soli, gemengd koor, orkest en orgel, Das dunkle Reich, koorfantasie voor orkest, orgel, sopraan en bariton (1931), strijkkwartetten op. 13 en op. 36 pianokwintet, vioolconcert op. 34, sonates voor piano en viool en voor piano en violoncel, bewerkingen, arrangementen van eenige oudere opera's, enz. Ook publiceerde hij een aantal monografieën en beschouwingen, welke te zamen in twee deelen in 1927 te Augsburg het licht hebben gezien. Zie verder: R. Louis, H. Pt. (1909), Arthur Seidl, H. Pf. (1921), Erwin Kroll, H. Pf. (1924), W i 1 h. Lütge,//. Pf. (1924), Verzeichnis der bisher erschienenen Werke H. Pf.'s mit einer einführenden Studie von A. Berrsche über H. Pf. und die absolute Musik (1919, tweede druk 1927).

< >