(Portret plaat 7), * 23. 10. 1801 te Berlijn, ✝ 21. 1. 1851. aldaar, componist en zanger. Zoon van een rondtrekkend tooneelspeler, kon hij slechts kort het muziekonderwijs genieten van Runzenhagen en moest zijn studiën op piano, viool en violoncel zonder leiding voortzetten.
Maar al heel jong moest hij op de planken verschijnen, zoodat hij de practijk van het vak vroegtijdig leerde kennen. In 1824 waren zijn ouders te Keulen woonachtig en kwam hij voor den dag met een kleine opera: A/i, Pascha von Janina. Het werkje had succes, ook in andere steden. In 1833 werd Lortzing eerste tenor aan den stadsschouwburg te Leipzig en tien gelukkige jaren heeft hij daar doorgebracht. Daar schreef hij tekst en muziek van zijn opera's Die beiden Schützen (1835) en Zar und Zimmermann (1837), die beide grooten opgang maakten, evenals Der Wildschütz, in 1842 gecomponeerd. In 1844 tot dirigent van den schouwburg benoemd, moest hij deze post wegens zijn onvoldoende muzikale ontwikkeling opgeven. Intusschen hadden zijn Undine (1845) en Der Waffenschmied (1846) te Leipzig, Hamburg en Weenen groot succes en Lortzing waagde het er weer op als kapelmeester bij het Theater an der Wien op te treden, bleef dat twee jaar (1846—1848), was 1849—1850 weer dirigent te Leipzig, werd ten slotte 1850 dirigent aan het Friedrich Wilhelmstadt-theater te Berlijn, doch zijn gezondheid was door al zijn reizen en trekken en door de zorgen des dagelijkschen levens geknakt en een goed jaar later stierf hij. Lortzing is de beste vertegenwoordiger van het Duitsche zangspel der 19de eeuw, een fijn melodist, wien de humor en de kijk op het tooneel niet ontbreken. Zijn bekendste werk is Zar und Zimmermann, maar zijn beste is ongetwijfeld der Wildschütz. Lortzing heeft ook een oratorium, Die Himmelfahrt Christi, en liederen geschreven. Zijn brieven zijn door G. R. Kruse uitgegeven; deze schreef tevens een biografie van hem (1899). Te Pyrmont Detmold en in de Tiergarten te Berlijn zijn standbeelden voor hem opgericht.