Muziek lexicon

Mr. G. Keller en Philip Kruseman (1932)

Gepubliceerd op 15-06-2021

George whitefield chadwick

betekenis & definitie

* 13. 11. 1854 te Lowell (Mass.). comp., leerling o.a. 1877—79 v. h. conserv. te Leipzig (Richter, Reinecke en Jadassohn) en van Rheinberger te München. In Amerika teruggekeerd, vestigde hij zich te Boston als organist en leeraar v. comp. a. h.

New England-conserv., waarvan hij 1897 directeur werd. In dit zelfde jaar benoemde de Yale-univ, hem tot Mag. art. en in 1905 het Tufts-College tot Dr. in de rechten. Ch. behoort tot de Amer. comp. van klass.-romantische richting en neemt met een groot aantal werken onder hen een eerste plaats in. Van zijn comp. noemen wij o.a. 3 symphonieën, 7 ouvertures (Rip van Winkle, Thalia, Melpomene, Euterpe [1904]), een orkestsuite (1896), een symph. gedicht Cleopatra (1904), symph. fantaisie Aphrodite (1912), suite symphonique (1913), een muziekdrama Judith (1900), opera Tabasco (1893), verscheidene koorwerken met soli en orkest, o.a. The pilgrims (1883), Phoenix exspirans (1891), Ecce jam noctis (v. d. Yale univ. 1897), 5 strijkkwartetten, een pianokwintet, en verder liederen (Lochinvar v. bariton en orkest), piano- en orgelstukken, orgelwerken (ook kerkmuziek). Een leerboek Manuel of Harmony verscheen in 1897.

< >