* 9. 9. 1896 te Dresden, studeerde aan de cons. te Dresden en te Leipzig, promoveerde tot Dr. phil. op een proefschrift over de geschiedenis der oude Duitsche opera te Leipzig in de periode 1693—1720. Werd 1921 leeraar voor theorie aan het cons. te Leipzig, 1922 leeraar aan het Institut für Kirchenmusik, 1925 lid der examencommissie der Leipziger universiteit.
Componeerde een aantal liederen, koren, kamermuziek, Daghestanische Suite op. 17 voor orkest. Schreef: Das musikalische Hören auf psychologischer Grundlage (1925), Musikpaedagogik in Grundzügen (1926), Harmonie-aufgaben nach dem System Karg-Elerts (1929), Praktische Gehörbildung (1929), Musiktheoretischer Unterricht auf neuzeitlicher Grundlage (1929).