* 16. 11. 1810 te Bleckede, ✝ 3. 4. 1882 te Schwerin, componist. Begon zijn loopbaan als violist in het hoforkest te Schwerin, ging 1832 naar Berlijn om leerling in de compositie bij Birnbach te worden, componeerde toen reeds een aantal liederen, duetten en een opera (Die Flucht nach der Schweiz) welke met succes in 1839 werd opgevoerd, studeerde vervolgens te Weenen eenige jaren in contrapunt en fuga onder Sechter, verbleef een jaar in Zwitserland en componeerde daar o.a het destijds zeer populaire lied: Auf, auf, ihr freien Söhne, als volkslied bedoeld.
Ten slotte was hij ruim drie jaar te Parijs, leerde er instrumentatie van Halévy en nam zangles bij Bordogni. In 1847 vestigde hij zich te Stuttgart, waar zijn opera Der Prätendent werd opgevoerd. Hij werd er hofkapelmeester, en bleef dit tot hij 1861 weer naar Schwerin vertrok om er zich uitsluitend aan de compositie te wijden. Kücken heeft veel gecomponeerd, vooral liederen (Ach, wie ist 's möglich denn, Gretelein, wer will anter die Soldaten, enz.), doch ook sonates voor viool en violoncel en mannenkoren.