* 12. 3. 1837 te Boulogne-sur-Mer, ✝ 29. 3. 1911 te Meudon, organist. Ontving het eerste onderricht van zijn vader Jean Baptiste G., die zelf een bekwaam organist was, en studeerde daarna bij Gustave Carulli en N.
J. Lemmens te Brussel. Reeds op 16-jarigen leeftijd werd hij tot organist aangesteld in zijn geboortestad, was er op zijn 20ste jaar directeur der muziekschool; in 1871 volgde zijn benoeming tot organist aan La Trinité te Parijs en hij trad daarna als orgelvirtuoos op in Engeland, Italië en Rusland. Was in 1894 een der medeoprichters van de„Schola cantorum”, werd in 1896 leeraar in het orgelspel aan het Cons. In 1910 benoemde de Univ. te Manchester hem tot Dr. h.c. Niet alleen als organist was G. een zeer belangrijke verschijning, hij heeft zich in de eerste plaats verdienstelijk gemaakt door de uitgave van Les archives des maitres de l'orgue en Ecole classique de l'orgue, in welke verzamelwerken hij hoogst belangrijke orgelwerken van oude meesters onder de aandacht heeft gebracht. Ook G.'s eigen composities zijn zeer belangrijk. Wij noemen o.a. voor orgel: de groote sonaten, waarvan op. 42 D mol oorspronkelijk een symph. met orkest was, verder voor orgel met orkest Marche fantaisie op. 44, Marche funèbre op. 41, Marche élégiaque op. 74, Méditation over het Stabat Mater op. 63 Allegro op 81 Finale a la Schumann op, 83 en Adoration; voorts verschillende bundels Pièces d’orgue, L’organiste pratlque, Noëls, L’organiste liturgiste.. Eindelijk gaf hij nog vele bewerkingen voor orgel en harmonium, piano en andere instrumenten, alsmede veel kerkmuziek (missen, motetten, enz.)