* 18. 5. 1853 te 's-Gravenhage, ✝ 9. 6. 1925 te Haarlem, soloclarinettist en dirig., studeerde 1863—'68 aan het Kon. Cons. van zijn geboortestad voor viool, clarinet en theorie.
Clarinet werd zijn hoofdinstrument. Van 1868 af was hij achtereenvolgens als solo-clarinettist werkzaam bij het Utrechtsch Sted. Orkest, te Londen, Lugano, Amsterdam (v. h. Paleisorkest), Dresden (met den titel Kön. Sachs. Kammermusiker), en 1881— '84 als 2de dirigent bij Bilse's orkest, waarmede hij concertreizen door Duitschland en Rusland maakte. In Nederland teruggekeerd werd hij in 1884 Luit. Kapelmeester te 's-Hertogenbosch en in 1889 dir. v, h. Haarlemsch Muziekcorps. Tevens werd hij in 1901 benoemd tot leeraar voor clarinet en ensemble-blaasinstrumenten aan het Kon. Conservatorium te 's-Gravenhage. Hij componeerde o.a. een concert voor viool met orkest, een Suite Créole voor orkest en enkele andere werken voor viool.