* 6. 3. 1871 te Liliendorf bij Znaim, besloot eerst 1899 zich geheel aan de muziek te wijden, en werd leerling van Thuille, was vervolgens schouwburgdirigent te Augsburg en Maagdenburg, is thans als muziekleeraar en componist te Gräfelfing bij München gevestigd. Hij is een der meest karakteristieke figuren der z.g.
Münchener school, die vooral op het gebied der kamermuziek uitstekend werk heeft geleverd. Schreef o.m.: pianokwintet op. 12, strijkkwartetten op. 25 en op. 31 (Lentekwartet), sonates voor viool en piano op. 26 en op. 35, octet voor blaasinstrumenten, op. 37, Barcarolle voor violoncel, strijktrio op. 40, verder voor Orkest symph. proloog voor Hofmannsthals Der Tor und der Tod op. 10, Johannisnacht op. 19, Judith op. 20, Sommer-Idylle voor kl. orkest op. 39, Serenade voor viool en kl. orkest op. 41, pianoconcert op. 48, de opera Herzog Philipps Brautfahrt (1909), de pantomimes Glasbläser und Dogaressa op. 46 (1927) en Laterne und Mantel op. 47, liederen met orkest, orgel of orgel en viool, kinderliederen, 3 melodrama's, mannenkoren, geestelijke koren, voor piano: Drei Stimmungen op. 16, Landsommertage (2- of 4-handig), sonate op. 27, Fantasie voor 2 piano’s op. 42, enz.