eigenlijk: François Auguste Arthur Paroisse-Pougin, * 6. 8. 1834 te Châteauroux, ✝ 8. 8. 1921 te Parijs, muziekgeleerde. Leerling van het Cons. te Parijs.
Alard (viool) en Reber (theorie), werd 1855kapelmeester aan het Théâtre Beaumarchais, vervolgens eerste-viool bij het orkest van Musard. 1856—1859 onderkapelmeester bij de Folies Nouvelles en 1860—1863 violist in 't orkest v. d. Opéra Comique. Daarna wijdde hij zich echter uitsluitend aan letterkundigen arbeid hoofdzakelijk op muziekgebied, waarbij hij soms den schuilnaam Pol Dax gebruikte. Was muziekfeuilletonist van „Le Soir”, „La Tribune", Le Journal officiel", enz, medewerker van een aantal muziektijdschriften, sinds 1885 hoofdredacteur van „Le Ménestrel", medewerker voor muziek aan de dictionnaire van Larousse. Van 1896 tot 1906 hield hij aan de Sorbonne lezingen over muziek voor dames. Pougin heeft buitengewoon veel geschreven, in de eerste plaats biografieën van tal van toonkunstenaars: Meyerbeer (1864), Halévy (1865), L, Kreutzer (1868), Bellini (1868), Grisar (1870), Rossini (1870), Auber (1873), Adam (1876), Méhul (1889), Verdi (1881), Monsigny ^1908), een supplement in twee deelen van Fétis Biografie universelle (1880). Verder noemen wij: Les vrais créateurs de l’opéra français, Perrin et Cambert (1881), Molière et l’opéra comique (1882), La jeunesse de Mme Desbordes-Valmore (1898), Dictionnaire historique et pittoresque des théâtres et des arts (1885), J. J. Rousseau musicien (1901),Le violon, les violonistes et la musique de violon du XVle au XV111 e siècle (1924), Almanach de la musique, 1866, 1867, 1868, enz. enz.