Muziek lexicon

Mr. G. Keller en Philip Kruseman (1932)

Gepubliceerd op 15-06-2021

Alphonsus johannes maria diepenbrock

betekenis & definitie

(Portret plaat 29), * 2. 9. 1862 te Amsterdam ✝ 5. 4. 1921 aldaar. Zonder twijfel tot op heden de voornaamste figuur in het Nederlandsche muziekleven.

Hij studeerde te Amsterdam in de oude talen en werd na zijn promotie tot dr. in de letteren aangesteld tot leeraar aan het gymnasium te 's-Hertogenbosch. Daar op de Markt weet iedereen het Diepenbrock-huis, waar hij op kamers gewoond en zijn meesterstuk de Missa in die festo gecomponeerd heeft. Eindelijk besloot D. zich geheel aan de muziek te wijden en daarom vestigde hij zich te Amsterdam. Intusschen bleef hij privaatlessen in de oude talen geven. Diepenbrock heeft veel geschreven; behalve de reeds genoemde Missa in die festo, een Te Deum, dat de groote verrassing was van het Nederlandsche muziekfeest in 1902, een Stabat mater dolorosa (1897), een Stabat mater speciosa (1897), Reizangen uit Vondels Gysbrecht van Aemstel, muziek bij Carmen seculare van Horatius, Vondels Vaart naar Agrippina voor bariton met orkest, lm grossen Schweigen (Nietzsche) voor bariton met orkest, Hymnen an die Nacht van Novalis, een voor altsolo met orkest en twee voor sopraansolo met orkest, Muziek bij Marsyas of de betooverde Bron, een mythisch tooneelwerk van Balthazar Verhagen, een Hymne voor viool en piano, liederen (Receuillement, Puisque l’aube grandit, Clair de Lune, Berceuse met obligaat violoncel, Lied der Spinnerin, enz.) vierstemmige koren (Den Uil), Vijftiendeeuwsch Bruyloftslied: „Heer Jésus in de bruiloft quam", Oud Paaschlied), muziek bij De Vogels van Aristophanes, bij Faust en bij Elektra van Sophocles.. Na Diepenbrocks dood heeft zich een comité gevormd, dat de systematische uitgave van zijn werken onderneemt. Eigenaardig is de ontwikkelingsgang van Diepenbrock geweest. Hij was een veel te voorname geest om slaafsch navolger te kunnen zijn; alleen zou men kunnen zeggen, dat hij in zijn eerste periode sterk den invloed van Wagner onderging; later leefde hij geheel mee met de beginselen van de jongFransche school, met name van Debussy, maar gaandeweg wist de kunstenaar tot een persoonlijken stijl te komen. Hij was een volkomen beheerscher van de chromatiek, omdat hij chromatisch dacht en zijn sterke aangeboren zin voor melodie behoedde hem voor de gevaren welke de chromatiek met zich brengt, gevaren waarvan minder rijken van gemoed maar al te zeer de gevolgen ondervonden hebben. Ook als schrijver over muziek heeft D. uitgeblonken; zijn artikelen, bijv. in „De Nieuwe Gids", zijn nog steeds niet overtroffen. Literatuur; J. C. Ho 1, Fantasieën en Critieken; E. Adajefsky, Le Te Deum d’Alphonse Diepenbrock, Paul Sanders, Moderne Ned. Componisten (1930).

< >