* 1. 4. 1846 te Leipzig, ✝ 1. 3. 1919 te Berlijn, zoon van E. F.
E. Richter, was 1872—1873 leeraar aan het cons. te Leipzig, vestigde zich vervolgens in Engeland, keerde 1897 naar Leipzig terug, was korten tijd dirigent van de academische zangvereeniging „Arion". Heeft een paar opera's, enz. gecomponeerd doch meer naam gemaakt met zijn theoretische werken. Hij gaf onder meer een Aufgabenbuch bij de Harmonielehre van zijn vader (43—47 druk in 1919), alsmede een ScHüssel daarop (1880 8ste dr. 1920), dan Die Elementarkenntnisse der Musik (1895, 6e dr. 1920), Das Klavierspiel (1898, 2de dr. 1912), Die Lehre uon der thematischen Arbeit (18%), Die Lehre von der Form in der Musik 1904, 2de dr. 1911). Ook bezorgde hij herdrukken van het werk van zijn vader.