(Weimar 1714-Hamburg 1788), Duits componist en Cembalist, tweede zoon van Joh.Seb. Bach, kreeg zijn muzikale opleiding aan de Thomasschool te Leipzig en bij zijn vader.
Studeerde rechten (1731-1738). In 1740 werd hij hofmusicus van Frederik de Grote, o.a. belast met de taak de koning te begeleiden op het klavier. In 1768 volgde hij Telemann op als Musikdirektor te Hamburg, waar hij tot zijn dood bleef. Deze ‘Hamburger' of ‘Berlijnse Bach’ was een van de vooraanstaande musici van zijn tijd (rococo-stijl, "Empfindsamkeit, Sturm und Drang); zijn werk draagt een overwegend homofoon karakter. Zijn invloed op de ontwikkeling der klaviersonate vooral is groot geweest. Belangrijk is ook zijn Versuch über die wahre Art das Klavier zu spielen (2 dln., 1753-1762), voor de kennis van de toenmalige versieringen. Werken: ca 200 klaviersonates, symfonieën, concerten (o.a. 50 voor klavier), triosonates, klavierkwartetten, orgelsonates, motetten, oratoria en liederen.