1. oog(je): Waag ereis me prifé-eige woning te betreje ... dan timmer ik jullie luikies dicht! QUERIDO 1, 458; z’n luik laten vallen, knipogen: SMIS1; luiken sluiten, slapen, Parooll.;
2. scherm: Wat is dat nou chauffeur? ... Eén zeventig op het luik alleen al voor het voorkomen, hoe kan dat? Je hebt op mijn kosten zeker een stille omgang gemaakt, is het niet? BOTING1 11; gooi ’t maar op ’t luik, schrijf ’t maar voor me op, ENDT.