(deur die kan dichtklappen),
1. kroeg: Ik ... zei ... tegen ’m: ‘Zeg, ouwe, laten we nou in deze klapper blijven zitten ...’ Maar dan schoot ie als een veer overeind en riep: ‘Afrekenen s. v. p.’, BOTING2 63;
2. clandestien bordeel: Leit ’m teuge de steine ... Wie ’t eerst leit ... ’n rondje in de klapper bei scheile Hannes! QUERIDO 1, 25;
3. winkel: Zo’n grote klapper kun je maar niet zo in en uit rennen, SMIS2 40;
4. woonhuis: SMIS2;
5. kamer: De gammele Bochel piept te langst op de klapper mit se jofene niesse en slaan ’t vuur uit de keije! QUERIDO 3, 7;
6. geheim onderkomen van criminelen, Pl. Amst.