Klapper
m. (-s), wat klapt; 1. iets dat ontploft; (vuurwerk) voetzoeker; vgl. zevenklapper; de klapper van een pistache; — (gew.) (blaas van het) bruinwier (Fucus vesiculosus); — (taalk.) explosieve consonant; 2. iets dat door slaan klinkt; — klaphoutje, elk der twee houtjes die kinderen tussen de vingers snel tegen elkander...