(~ keet en kot),
1. logementje, kamer: Hij zou maar naar zijn kit toesloffen, QUERIDO 4, 234;
2. kroeg: Karel deed eigenlijk niets dan luieren. Hij lanterfantte, hij ... zwaaide verachtelijk van het eene naar het andere donkere, kleine kitje op den Zeedijk, QUERIDO 4, 401;
3. politiebureau: P. Paul;
4. politie: Parooll.