(< Rotw. Kipp, hond),
1. politieagent: Dat je ... achter een smeris hebt gejouwd: ‘Kip, kip, kip zonder eieren!’ BAKKER1 89;
2. zwarte kip, pastoor: Hij was teméé de beste maatjes mit de pestoor ... mit de bruine patertjes fan de Tichel? ... Nee... mit die swarte kip! QUERIDO 4, 64.