Gepubliceerd op 01-12-2020

tuinbouw

betekenis & definitie

zeer intensieve vorm van bodemcultuur waarbij de aandacht vooral gericht is op de individuele plant. De tuinbouw wordt gekenmerkt door een zeer intensief bodemgebruik, een veelal individuele verzorging van de gewassen en door veelvuldig gebruik van kunstmatige inrichtingen en hulpmiddelen (glasopstanden, regen- en sproei-installaties, stookinstallaties).

Per oppervlakte-eenheid worden meer kapitaal en arbeid gebruikt dan bij enige andere tak van grondgebruik het geval is.

Tot de tuinbouw rekent men de teelt van groenten, fruit, bloembollen, tuinbouwzaden, potplanten, de bloementeelt en boomkwekerij. De tuinbouw is in Nederland een belangrijke agrarische produktietak. De totale teeltoppervlakte bedraagt ca. 100000 ha, waarvan ca. 9000 onder glas. Een groot deel van de produktie wordt geëxporteerd. In België bedraagt het totale areaal ca. 50000 ha.

De tuinbouw is op twee manieren bij de milieuproblematiek betrokken. De gewassen lijden soms schade door luchtverontreiniging. Een permanent probleem is de verzilting van het oppervlaktewater, vnl. door verontreiniging van de Rijn. Een doelmatige bedrijfsopzet wordt dikwijls gehinderd door planologische beperkingen, b.v. door een ongewenste kavelindeling, een vestigings- of uitbreidingsverbod, of door beperkingen bij de bouw van de bedrijfsgebouwen.

De tuinbouw kan ook zelf oorzaak zijn van milieubederf, nl. door bodem-, wateren luchtverontreiniging en problemen met de afvoer van afvalprodukten. Door wettelijke voorschriften wordt dit milieubederf ingedamd en wordt gewaakt over de gezondheid van de produkten. Vrijwel alle tuinbouwprodukten worden via een veilingsysteem afgezet. Dit biedt de mogelijkheid om intensieve controle toe te passen. Dagelijks worden monsters voor chemische analyse genomen. De producenten kunnen bij overtredingen worden opgespoord en aangesproken.

Ook de tuinders spannen zich in om het milieubederf tot een minimum te beperken en gezonde produkten te leveren. Wetenschappelijk onderzoek, praktijkonderzoek, voorlichting en controlediensten ondersteunen dit streven.

De luchtverontreiniging met zwaveldioxide, dat ontstaat bij de verbranding van de zware olie die voor het verwarmen van kassen wordt gebruikt, is aanzienlijk teruggedrongen door omschakeling op aardgas. Water-, bodem- en luchtverontreiniging door chemische stoffen voor gewasbescherming, bodemontsmetting en -bemesting kan men verminderen door gebruik te maken van andere, veiliger middelen of methoden. Voorbeelden hiervan zijn beperking van het gebruik van de bodemontsmettingsmiddelen methylbromide, organische kwikverbindingen en natriumpentachloorfenolaat; vermindering van het aantal bespuitingen door het toepassen van geïntegreerde bestrijding of andere selectieve methoden en waar mogelijk overgaan op biologische bestrijding. Het kweken van ziekteresistente planterassen blijft de ideale oplossing. Onderzoek vindt verder plaats naar de aanwezigheid in bodem en gewas van schadelijke stoffen, zoals arseen, cadmium, koper, zink en nitraat en de mogelijkheden tot beperking daarvan. Plantenafval wordt gecomposteerd of door de grond gewerkt.

< >