het doorlopend op systematische wijze verzamelen en door geschikte opslag toegankelijk houden van alle gegevens betreffende het natuurlijke en artificiële milieu die van betekenis kunnen zijn voor het voorbereiden, begeleiden en evalueren van een zo evenwichtig mogelijk milieubeleid. Tot voor kort heeft bij milieukartering heel sterk het accent gelegen op het hanteren van gegevens over het natuurlijk milieu en het landschap.
In die zin sprak men dan ook wel van landschapsecologische kartering. Maar ook andere gegevens spelen een rol bij het behoud van de leefbaarheid, m.n. de verontreiniging van water, bodem en lucht en de geluidshinder. Deze kunnen neergelegd worden in een milieubelastingkartering waarbij men de resultaten van metingen van de vervuiling of hinder in kaart brengt.Na de studierapporten over het Globaal Ecologisch Model (GEM) verscheen de publikatie van het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, Landelijke milieukartering. Het voornaamste doel van deze in 1975 uitgevoerde milieukartering was een studie van de natuurlijke elementen in de ruimte waarin bepaalde planologische ontwikkelingen zullen gaan plaatsvinden. Beperkingen zitten dus zowel in het object (natuurlijke elementen) als in het doel (ruimtelijke planning). Al snel bleek dat ook andere beleidsterreinen (milieuhygiëne, natuur- en landschapsbeheer, landinrichting, openluchtrecreatie) behoefte hadden aan meer gegevens over kwaliteit en potenties van de omgeving. Tevens werd in de loop der tijd geconstateerd dat de milieu-informatie uit deze kartering te globaal is. De verdienste moet dan ook vooral worden gezocht in de baanbrekende poging om te komen tot een eerste systematische kartering op landelijke schaal.
Aan het eind van de jaren zeventig kreeg het instrument van de milieu-effectrapportage veel aandacht. Daarmee rees de vraag hoe bestaande karteringsgegevens kunnen worden gebruikt voor effectenvoorspellingen en hoe nieuwe karteringen beter geschikt kunnen worden gemaakt voor effectenanalyse en -voorspelling. Voorts stond de schaal van de kartering door zijn globale karakter een toepassing van de resultaten in de praktijk vaak in de weg. Niettemin stimuleerde het initiatief karteringen op velerlei plaatsen en op kleinere schaal. Zowel door provincies als door gemeenten, recreatieschappen, regionale landschappen e.d. is sindsdien veel karteringsarbeid verricht. Hetzelfde geldt voor tal van instituten, universiteiten en diensten.
Momenteel wordt milieukartering gezien als een beschrijving van de landschappelijk-visuele en de natuurwetenschappelijke milieuaspecten. Daarbij let men er niet alleen op in hoeverre bepaalde landschappen aanwezig zijn, maar ook in welke mate ze verstoord en vervuild zijn. De mate van verstoring of verontreiniging kan men door een milieukwaliteitskartering vastleggen.
Een totale kartering op landelijke schaal zou in principe mogelijk zijn. Maar gezien het complexe karakter van tal van verschijnselen en ontwikkelingen in het ruimtelijke milieu moeten de verwachtingen in dit opzicht niet te hoog worden gesteld. In de praktijk is dan ook gebleken dat het dikwijls zinvoller is gerichter te karteren. Hetgeen men in kaart kan brengen, kent overigens nauwelijks een begrenzing. Groepering onder de volgende thema’s ligt voor de hand: abiotisch milieu (o.m. geologie, bodem, water, klimaat), visueel ruimtelijke zaken (alles wat visueel in de ruimte waarneembaar is en een vaste plaats heeft gevonden), historische ontwikkelingen (landschap, cultuurhistorische en archeologische objecten), biotisch milieu (flora, fauna en hydrobiologie).
Litt. M.Burggraaff, L.van Deyl en G.Laeijendecker, Milieukartering: methoden, toepassing en perspectief (1979).