Gepubliceerd op 01-12-2020

internationaal visserijbeheer

betekenis & definitie

In de afgelopen decennia is het steeds duidelijker geworden dat de exploitatie van de biologische rijkdommen van de zee aan grenzen gebonden is. Overexploitatie (→ overbevissing) leidt meestal tot veel lagere opbrengsten dan optimale exploitatie, en in een enkel geval (b.v. bij de Groenlandse walvis en de bultrug) is zelfs het voortbestaan van een soort in het geding.

Het is daarom noodzakelijk de bestanden te beheren; dit houdt regulering van vangstmethoden en vangsthoeveelheden in. Meestal is daarvoor internationaal overleg nodig, want zeer veel bestanden vallen niet onder de jurisdictie van een enkel land, terwijl beheer alleen zinvol is als alle betrokkenen dezelfde regels in acht nemen. Voor dit overleg is een groot aantal organisaties in het leven geroepen, waarvan een aantal het beheer van een deel van een zeegebied coördineert, terwijl andere zich bezighouden met het beheer van sterk migrerende soorten (b.v. walvissen, tonijn, zalm). Na 1977 is de invloed van een aantal bestaande internationale organisaties afgenomen door de invoering van exclusieve economische 200-mijlzones door het merendeel van de kuststaten, zulks in navolging van enkele Zuidamerikaanse staten (1952), maar vooral door de initiatieven van Ijsland (1974) en de vs (1976). Deze 200mijlzones zijn inmiddels opgenomen in de ontwerptekst van de in 1958 gestarte en in 1982 beëindigde Internationale Zeerechtconferentie (United Nations Conference on the Law of the Sea, UNCLOS). Door de grote overeenstemming op dit punt onder de deelnemers aan de UNCLOS is de juridische basis voor deze 200-mijlzones vrij hecht, ondanks het feit dat de tekst nog niet door alle landen geratificeerd is.

Overigens is het beheer van visbestanden door de invoering van de 200-mijlzones nauwelijks vereenvoudigd. Het verspreidingsgebied van de meeste bestanden omvat zones van verscheidene staten, waardoor internationaal overleg over het beheer nog steeds noodzakelijk is.Visserijbeheer in het noorden van de Atlantische Oceaan Het visserijonderzoek en ideeën over visserijbeheer zijn pas goed tot ontwikkeling gekomen nadat in 1902 de International Council for the Exploration of the Sea (ICES) is opgericht. Toch duurde het nog tot 1936 voordat op aandrang van de ICES in Londen een internationale conferentie werd belegd om tot beheersmaatregelen voor visbestanden te komen. Deze conferentie mondde in 1937 uit in de ondertekening van het Verdrag ter Reglementering van de Maaswijdte van Vischnetten en inzake Beperkingen op de Grootte van Visschen door alle aan de Noordzee grenzende landen plus Zweden, Ierland en Polen. Dit verdrag en een in 1943 in Londen gehouden conferentie vormden de basis voor de Overfishing Convention, getekend te Londen in 1946 door de reeds genoemde landen plus Canada, de vs, Ijsland, Spanje en Frankrijk. Enkele vismaten waren gewijzigd; het belangrijkste gevolg van dit verdrag was echter het instellen van een Permanente Commissie om de problematiek van de regulering van de visserij verder te bestuderen. Deze commissie, die in 1963 werd vervangen door de North East Atlantic Fisheries Commission (NEAFC), ontwierp, op adviezen van de ICES, uitgebreidere regelingen inzake maaswijdten, vismaten, gesloten tijden en gebieden, vismethoden en quotering van overbeviste soorten.

In het noordwesten van de Atlantische Oceaan werd de visserij geregeld door de in 1949 opgerichte International Commission for the Northwest Atlantic Fisheries (ICNAF), de tegenhanger van de Permanente Commissie (en later de NEAFC). De ICNAF werd in 1978 (na de invoering van de 200-mijlzones) vervangen door de Northwest Atlantic Fisheries Organization (NAFO). De NAFO (en daarvoor de ICNAF) wordt niet geadviseerd door de ICES, maar heeft haar eigen wetenschappelijke comités en een wetenschappelijke raad. De betekenis van de NEAFC en de NAFO is door de invoering van de 200-mijlzones verminderd, omdat hun bevoegdheden beperkt zijn tot de wateren buiten deze zones, die voor de visserij van veel geringere betekenis zijn. Het visserijbeheer wordt nu vnl. bepaald door de kuststaten. Voor wat betreft de lidstaten van de EG is het beheer van de visbestanden een volledig communautaire aangelegenheid, wat nog niet wil zeggen dat er overeenstemming is. Onderhandelingen over bestanden die met niet-lidstaten gedeeld worden, worden vnl. bilateraal gevoerd, zonder daarin nog internationale organisaties te betrekken.

Visserijbeheer in andere gebieden Door een andere historische ontwikkeling verschilt het visserijbeheer in andere gebieden van dat in het noorden van de Atlantische Oceaan. Voor het noordelijk deel van de Grote Oceaan werden commissies ingesteld die maatregelen voorschreven voor een enkele soort als deze overbevist raakte, b.v. de International Pacific Halibut Commission en de International Pacific Salmon Commission. Tegenwoordig worden de activiteiten van deze commissies, waarin alleen de vs en Canada zijn vertegenwoordigd, overkoepeld door de International North Pacific Fisheries Commission (INPFC), waarin ook Japan zitting heeft. De subcommissies zijn nog wel verantwoordelijk voor het wetenschappelijk onderzoek. Deze historisch ontstane structuur is er de oorzaak van dat het beheer van het INPFC beperkt is tot een klein aantal soorten.

In een groot aantal andere gebieden is het visserijbeheer pas veel later tot stand gekomen. Voor een belangrijk deel zijn de internationale commissies die daar zijn ingesteld te danken aan de activiteiten van de Food and Agriculture Organization (FAO), die vooral met de invoering van de 200-mijlzones een grootscheeps programma voor het verbeteren van de visserij in ontwikkelingslanden heeft opgezet. De FAO is nog bezig met de instelling van een commissie voor de Middellandse Zee, en denkt ook nog aan een commissie voor de zuidwestelijke Atlantische Oceaan. Ook de door enkele Zuidamerikaanse landen opgerichte South Pacific Permanent Commission (SPPC) is in de plannen van de FAO betrokken. Door deze sterk coördinerende rol van de FAO is in een vrij kort tijdsbestek voor een belangrijk deel van de wereld-visvoorraden een uitgebreid stelsel van internationale beheersorganisaties tot stand gebracht.

Het beheer van sterk migrerende soorten.

Er zijn soorten vissen waarvan het beheer extra problemen met zich meebrengt, doordat zij over grote afstanden trekken. Voorbeelden zijn de zalm, de tonijn en de walvisachtigen. Voor het beheer van deze soorten zijn aparte organisaties in het leven geroepen. Zo wordt de Noordatlantische zalm beheerd door de in 1982 opgerichte North Atlantic Salmon Conservation Organization. Het beheersgebied van deze organisatie omvat het gehele noorden van de Atlantische Oceaan, inclusief de NAFOen NEAFC-gebieden. De organisatie omvat een overkoepelende raad en drie regionale commissies die met het beheer belast zijn.

De tonijn wordt in de gehele Atlantische Oceaan beheerd door de in 1969 opgerichte International Commission for the Conservation of Atlantic Tunes (ICCAT). De visserij op tonijn in de Grote Oceaan is minder goed geregeld. In het oostelijk deel daarvan opereert de Inter American Tropical Tuna Commission (IATTC), die op dezelfde wijze is ontstaan als de eerder genoemde commissies in dit gebied, maar die onafhankelijk van de INPFC is blijven opereren. In de rest van de Grote Oceaan is de visserij op tonijn vrij, waarvan o.a. Japan, Korea en de Filippijnen gebruik maken. De enige organisatie die een wereldomvattende beheerstaak heeft is de Internationale Walvisvangst Commissie (International Whaling Commission, iwc).

Deze organisatie werd in 1946 opgericht om de reeds voor de Tweede Wereldoorlog tussen de walvisjagende naties gemaakte afspraken uit te breiden en zodoende een einde te maken aan de overbevissing van walvisachtigen. Door het steeds toenemend aantal niet-walvisjagende landen dat ging deelnemen aan de iwc is de druk op de walvisjagende landen zo groot geworden, dat de walvisvangsten nu sterk beperkt zijn en volledig overeenkomen met de door het Wetenschappelijk Comité van de iwc geadviseerde hoeveelheden. Floewel de noodzaak voor een volledig vangstverbod voor walvissen daardoor nauwelijke meer aanwezig is, heeft de iwc in 1982 toch besloten tot de instelling van een dergelijk ‘moratorium’ met ingang van 1985-1986. Het vangstverbod heeft overigens alleen betrekking op de commerciële walvisvaart.

Van belang voor de instandhouding van de walvisbestanden is ook het in 1982 tot stand gekomen Convention on the Conservation of Antarctic Marine Living Resources (CCAMLR) die het beheer moet gaan voeren over alle biologische rijkdommen in de antarctische wateren. Hieronder vallen ook de enorme krill-bestanden, die voor een aantal walvissoorten een belangrijke voedselbron zijn.

< >