bepaling van de colititer. De meeste colibacteriën van warmbloedigen zijn in staat nog bij 46 graden Celsius glucose onder gasvorming te vergisten. De Nederlandse fysioloog en hygiënist Christiaan Eijkman (1858-1930) toonde in 1904 aan, dat men met deze proef een hulpmiddel heeft bij de hygiënische beoordeling van water, ijs, melk en andere voedingsmiddelen (Ruys). De bij deze proef gebruikte ingrediënten (vloeistof van Eijkman) zijn leidingwater, pepton, glucose en zout.
Eijkman, zoon van een kostschoolhouder te Nijkerk, studeerde medicijnen in Amsterdam, waar hij in 1883 cum laude promoveerde. Hetzelfde jaar vertrok hij als officier van gezondheid naar Nederlands-Indië. Na een tweejarig verblijf op Java en Sumatra keerde hij met ziekteverlof wegens malaria naar Nederland terug.
Hij bekwaamde zich in Berlijn bij niemand minder dan Robert Koch in de bacteriologie en vertrok in 1886 met de commissie Pekelharing-Winkler (een door de Nederlandse regering benoemde commissie, bestaande uit de Utrechters Cornelis A. Pekelharing (1848-1922), hoogleraar in de ziektekunde, en Cornelis Winkler (1855-1941), lector in de neurologie) weer naar Indië. Het doel van de commissie was de beri-beri nader te bestuderen. Vooral de ‘droge’ vorm, verlopend onder het beeld van een polyneuritis, kreeg hun aandacht. In 1887 keerde de commissie, die uiteindelijk tot de conclusie gekomen was dat een toxinevormend micro-organisme de beri-beri veroorzaakte, naar Nederland terug.
Eijkman bleef achter en zette als directeur van het Laboratorium voor Pathologische Anatomie en Physiologie te Batavia het onderzoek voort. Bij toeval ontdekte hij dat bij hoenders die gevoerd werden met gepelde rijst, een verlamming van de poten ontstond. Deze polyneuritis gallinarum beschouwde Eijkman terecht als het equivalent van de beri-beri bij mensen (Lindeboom, 1972). Eveneens viel het hem op dat de dieren genazen wanneer ze gevoerd werden met rijst waar het zilvervliesje nog om zat. Volgens Eijkman ontstonden uit de gepelde rijst in de darm door bacteriële omzetting toxische produkten die verantwoordelijk zijn voor de polyneuritis. Na Eijkmans vertrek (1896) zette zijn medewerker Gerrit Grijns (1865-1944) het onderzoek voort. In 1901 kwam Grijns tot de conclusie dat niet toxinen, maar tekort aan een bepaalde stof in het zilvervliesje de oorzaak was. Grijns kreeg ten slotte gelijk, maar de Nobelprijs voor geneeskunde en fysiologie (1919) kreeg Eijkman alleen.
Dat het om een tekort aan aneurine (vitamine Bi) ging, werd vastgesteld door Barend C.P. Jansen (1884-1962) en Willem F. Donath (1889-1957). In 1926 isoleerden beide onderzoekers deze vitamine in kristallijne vorm uit rijstzemelen en gist. Na terugkomst in Nederland werd Eijkman in 1898 hoogleraar in de hygiëne en forensische geneeskunde te Utrecht, een leerstoel die hij gedurende dertig jaar bezet heeft.
Gepubliceerd op 17-06-2020
proef van Eijkman
betekenis & definitie