Aan de hand van een uitgebreid onderzoek toonde Herzberg in 1957 aan, dat er een duidelijk onderscheid is te maken tussen twee groepen van factoren, namelijk:
1. de factoren die een positieve invloed hebben op de inzet van de medewerker, en
2. de factoren die de oorzaak zijn, dat hij in zijn werk gaat lijntrekken en er de kantjes van afloopt.
In dat onderzoek kreeg een groot aantal personeelsleden op verschillende niveaus de vraag voorgelegd hun ervaringen te vertellen, betrekking hebbend op het werk. Het onderzoek is in latere jaren vele malen en in verschillende landen (ook in Europa en in Nederland) met gelijke resultaten herhaald.
Deze motiverende factoren noemde Herzberg satisfiers, dat wil zeggen voldoeninggevende of taakintrinsieke factoren. Uit het onderzoek bleek verder dat er andere factoren zijn dan de reeds genoemde satisfiers. Zijn deze wel aanwezig dan veroorzaken zij niets meer dan een ‘neutrale toestand’, maar zijn ze afwezig, dan veroorzaken ze een negatieve motivatie: men geeft er de brui aan en weigert behoorlijk te werken. Deze laatste categorie factoren worden dissatisfiers genoemd.