Gepubliceerd op 12-09-2021

Dienstplichtwet

betekenis & definitie

Alle Nederlanders, daartoe in staat, zijn verplicht mede te werken tot handhaving van de onafhankelijkheid van het Rijk en tot verdediging van zijn grondgebied. Een en ander is nader geregeld in de Dienstplichtwet van 1922, waarvan de belangrijkste bepalingen hieronder worden aangegeven.

Inschrijving voor den dienstplicht

Wie moet voor den dienstplicht worden ingeschreven? Dat is

a. de Nederlander, die op 1 Januari van het jaar, waarin hij 19 jaar oud wordt, woonplaats heeft in Nederland, of in een plaats in het buitenland, welke niet meer dan 15 K.M. van de Nederlandsche grens is gelegen, of wiens wettige vertegenwoordiger op genoemd tijdstip aldaar woonplaats heeft; en
b. de niet-Nederlander, die op genoemd tijdstip ingezetene is. Ieder, die vermoedelijk in Januari van het volgend jaar zal moeten worden ingeschreven, ontvangt van den burgemeester in December daarvan kennisgeving.

Niet ingeschreven wordt de ingezetene-niet-Nederlander, die is geboren in Ned.-Indië, Suriname of Curaçao, of die blijkt te behooren tot een Staat, waar de Nederlanders niet aan verplichten krijgsdienst zijn onderworpen, of waar ten aanzien van den dienstplicht het beginsel van wederkeerigheid is aangenomen.

Is iemand niet voor den dienstplicht ingeschreven, maar komt hij later, door gewijzigde omstandigheden, daarvoor wèl in aanmerking, dan kan hij tot 1 Januari van het jaar, waarin hij 25 jaar wordt, alsnog voor den dienstplicht ingeschreven worden.

In het algemeen geschiedt de inschrijving voor de lichting van het jaar, waarin de in te schrijven persoon 20 jaar oud wordt. Voor elke lichting wordt een loting gehouden, in den regel in de maand Juni.

Vrijstelling van dienst

Vrijstelling van den dienst wordt verleend wegens :

a. broederdienst, in geval een broer van den ingeschrevene tot gewoon dienstplichtige bestemd is, of wel dient of gediend heeft bij de landmacht, de zeemacht of bij de overzeesche weermacht;
b. kostwinnerschap, indien door het verblijf in werkelijken dienst van den ingeschrevene aan andere personen voldoende middelen tot levensonderhoud komen te ontbreken. Deze „andere personen” kunnen alleen zijn : de echtgenoote, bloed- en aanverwanten tot den tweeden graad, pleegouders, of degenen, in wier onderhoud de ingeschrevene, krachtens een rechterlijk vonnis, verplicht is te voorzien.

Kostwinnersvergoeding. Kan den betrokkene, om redenen van dienstbelang, geen vrijstelling worden verleend, dan kan hem toch, op zijn verzoek, een kostwinnersvergoeding worden toegekend. De aanvraag om vergoeding geschiedt mondeling of schriftelijk bij den burgemeester, zoo mogelijk ongeveer 3 maanden vóór den datum van opkomst in werkelijken dienst. Men begint dus met vrijstelling te vragen; wordt deze niet verleend, dan vrage men kostwinnersvergoeding ;

c. persoonlijke onmisbaarheid, indien door het verblijf in werkelijken dienst van den ingeschrevene onoverkomelijke bezwaren zouden ontstaan voor de instandhouding van de middelen van bestaan van bovengenoemde personen;
d. het bekleeden van of de opleiding tot een geestelijk of godsdienstig-menschlievend ambt;
e. aan hem, die blijkt ingevolge een verdrag met een vreemden Staat niet tot krijgsdienst verplicht te zijn;

ƒ. aanwezigheid van een bijzonder geval.

De aanvraag tot vrijstelling geschiedt ter gemeente-secretarie. De vrijstelling wordt verleend, in geval van broederdienst door den Commissaris der Koningin,'in andere gevallen door den Minister. In geval van weigering kan men in beroep gaan bij de Kroon; het verzoekschrift daartoe moet bij den burgemeester worden ingediend.

Ongeschiktheid voor den dienst. De ingeschrevene ontvangt een oproeping, om voor den keuringsraad te verschijnen. Ongeschikt voor den dienst worden geacht zij, die kleiner zijn dan 1.60 M. en zij, bij wie ziekten of gebreken bestaan als die, welke in het keuringsreglement zijn vermeld.

Herkeuring

Wie naar zijn meening ten onrechte is goedgekeurd, kan herkeuring aanvragen, binnen tien dagen na de uitspraak van den keuringsraad, bij verzoekschrift. De aanvraag tot herkeuring moet op aannemelijke, in het verzoekschrift omschreven gronden berusten, welk verzoekschrift bij den burgemeester wordt ingediend.

Duur der eerste oefening. De duur van de eerste oefening bedraagt: bij de landmacht ten hoogste 5½ maand voor de onberedenen; ten hoogste 11 maanden voor de ziekenverplegers; ten hoogste 12 maanden voor de beredenen der artillerie en voor den luchtvaartdienst; ten hoogste 15 maanden voor de cavallerie; bij de zeemacht ten hoogste 8 maanden.

Deze oefentijd is langer voor hen, die in opleiding zijn genomen voor onderofficier of officier; hij is korter voor hen, die tot de voorgeoefenden behooren.

Duur der herhalingsoefeningen. De duur der herhalingsoefeningen bedraagt in het algemeen ten hoogste 40 dagen; in den regel worden deze oefeningen over twee tijdvakken verdeeld.

Uitstel van eerste oefening, voor herhalingsoefening. Door den Minister kan uitstel van eerste oefening worden verleend voor ten hoogste drie jaar. Ook ten aanzien van herhalingsoefeningen is uitstel mogelijk.

Na het volbrengen van den eersten oefentijd gaat de dienstplichtige met groot verlof.

Verplichtingen van den groot-verlofganger

De grootverlofganger is verplicht: steeds nauwkeurig opgaaf te doen ter gemeentesecretarie, van verandering in zijn adres, onder overlegging van zijn zakboekje; zijn uitrustingsstukken behoorlijk te bewaren en te onderhouden, en, voor zoover de Minister dit noodig oordeelt, zich elk jaar te onderwerpen aan een onderzoek.

Dienstweigering

Dienstweigeringswet. Wie op grond van zijn overtuiging, dat hij den evenmensch niet mag dooden, ook wanneer dit ingevolge overheidsbevel geschiedt, gewetensbezwaren heeft tegen de vervulling van militairen dienst, kan zich met een verzoekschrift wenden tot den Minister van Defensie. Deze wint eerst het advies in van een daartoe benoemde commissie, die den verzoeker oproept, om hem te hooren. Wordt daarna door den Minister gunstig op het verzoek beslist, dan kan de betrokkene belast worden met militairen dienst, die niet gericht is op strijd met de wapenen, dan wel, indien hij tegen elken militairen dienst bezwaar heeft, te werk worden gesteld bij een anderen tak van Staatsdienst. De diensttijd wordt dan echter met 8, resp. 12 maanden verlengd.

< >