Gepubliceerd op 12-09-2021

De inkomstenbelasting

betekenis & definitie

Wie is belastingplichtig?

Volgens de Wet op de Inkomstenbelasting 1914 (wet van 19 December 1914 Stbl. no. 563, (later meermalen gewijzigd) wordt onder den naam van „inkomstenbelasting” een directe belasting geheven, waaraan o.m. onderworpen zijn :

1°. zij, die binnen het Rijk wonen;
2°. de binnen het Rijk gevestigde stichtingen, die een bedrijf of beroep uitoefenen;
3°. niet binnen het Rijk wonende of gevestigde personen en lichamen, die hier te lande bepaalde bronnen van inkomen hebben.

We beperken onze besprekingen tot de binnen het Rijk wonende natuurlijke personen. Of iemand hier te lande woont, wordt naar de omstandigheden beoordeeld, d.w.z. er wordt nagegaan, of de omstandigheden, waaronder hij hier te lande verblijft, van dien aard zijn, dat men kan zeggen, dat hij hier woont.

Indien iemand metterwoon binnen het Rijk terugkeert binnen één jaar, nadat hij heeft opgehouden binnen het Rijk te wonen, wordt die terugkeer geacht reeds op den dag van zijn vertrek te hebben plaats gehad, tenzij blijkt, dat hij tijdens zijn afwezigheid op het grondgebied van een vreemden Staat heeft gewoond.

Als niet binnen het Rijk wonend, wordt beschouwd hij, die tijdelijk binnen het Rijk verblijft en hetzij in Nederlandsch-Indië, Suriname of Curaçao woont, hetzij aldaar geacht wordt te wonen volgens de daar geldende wetgeving in zake belastingen naar het inkomen of naar het vermogen.

Vestiging en geboorte in den loop van het jaar.

Uit het bovenstaande volgt, dat een ieder, die hier te lande woont,

belastingplichtig is en wel, wanneer hij vóór 1 Mei hier woont, voor het op dien dag aanvangende belastingjaar. Bij vestiging hier te lande en bij geboorte ontstaat belastingplichtigheid vanaf de vestiging of de geboorte, maar de belasting wordt slechts geheven voor het aantal maanden van het belastingjaar, die op dat tijdstip nog niet zijn ingetreden.

Al is ieder, die hier op 1 Mei woont, belastingplichtig, daarom is hij nog niet belastingschuldig. Dat is hij slechts, wanneer zijn inkomen, berekend overeenkomstig de bepalingen der wet, zoo hoog is, dat hem een aanslag wordt opgelegd.

Waarnaar is men belasting verschuldigd?

Men moet betalen over de belastbare som. De belastbare som wordt verkregen, door het zuiver inkomen te verminderen met een aftrek voor minderjarige kinderen. Dit zuiver inkomen is ontstaan uit het inkomen na aftrek van de z.g. persoonlijke aftrekposten (hierop komen we later terug).

Inkomen

Onder inkomen wordt verstaan de som van hetgeen in geld of geldswaarde zuiver genoten wordt als opbrengst van de volgende vier groepen van bronnen van inkomen, nl.: onroerende goederen, roerend kapitaal, onderneming en arbeid, en rechten op periodieke uitkeeringen, van het leven afhankelijk.

Bronnen van inkomen

Elk bedrijf of beroep, elke betrekking is een afzonderlijke bron, maar ook elk huis, elk effect is een afzonderlijke bron. Voor de heffing van de belasting moeten we steeds uitgaan van den toestand bij den aanvang van den belastingplicht, dus in het algemeen van den toestand op i Mei. Een procuratiehouder van een bank, die op 1 Mei vier huizen heeft en twee obligaties van de gemeente ’s-Gravenhage, heeft dus zeven bronnen van inkomen op 1 Mei, n.l. zijn betrekking, zijn vier huizen en zijn twee obligaties. Wanneer eenmaal vaststaat, welke bronnen iemand op 1 Mei heeft, dient de opbrengst van elke bron te worden vastgesteld. Bronnen, die op 1 Mei niet meer aan den belastingplichtige behooren, komen niet meer in aanmerking. Had een belastingplichtige het geheele vorige jaar een betrekking, een huis of een effect, en heeft hij daaruit inkomen genoten, maar heeft hij die betrekking, het huis of het effect op 1 Mei niet meer, dan komt die betrekking, enz. niet meer voor het nieuwe belastingjaar in aanmerking. De toestand op 1 Mei (of bij aanvang van den belastingplicht in den loop van het jaar op het tijdstip van dien aanvang) is dus beslissend voor de vraag, welke bronnen voor de berekening van de opbrengst in aanmerking moeten worden genomen.

Opbrengst oude bronnen

Oude bronnen zijn die bronnen, welke voor den belastingplichtige reeds op 1 Januari van het kalenderjaar, voorafgaande aan 1 Mei van een bepaald jaar, bestonden. Voor die bronnen moet de opbrengst over het afgeloopen kalenderjaar genomen worden. Bij een onderneming treedt het laatste boekjaar, dat vóór 1 Mei is afgeloopen, wanneer dat boekjaar niet met een kalenderjaar samenvalt, voor het kalenderjaar in de plaats.

De berekening van de opbrengst van de „oude” bronnen, is nogal eenvoudig. Ik moet echter dadelijk een aanvulling geven. Artikel 13, tweede lid, der Wet bepaalt nl., dat aandeelen in de opbrengst van een bedrijf of beroep, dat niet door den belastingplichtige zelf wordt uitgeoefend, worden beschouwd als baten van het kalenderjaar, waarin hun bedrag wordt vastgesteld. Dit beteekent, dat een aandeelhouder moet opgeven het dividend, dat in het afgeloopen kalenderjaar is vastgesteld. Voor het belastingjaar 1934—1935 is dus op te geven het dividend in 1933 vastgesteld (dat is in den regel het dividend, dat in 1933 betaalbaar gesteld is). Deze wijze van opgeven geldt niet alleen voor den effectenbezitter, maar ook o.a. voor den stillen vennoot en den tantièmetrekkenden directeur of commissaris van een naamlooze vennootschap.

Opbrengst nieuwe bronnen

Voor de „nieuwe” bronnen, waaronder zijn te verstaan bronnen, waarvan de opbrengst nog niet over een vol kalenderjaar of boekjaar door den belastingplichtige is genoten, moet de opbrengst worden begroot. Begroot moet worden, wat de bron over het belastingjaar zal opleveren, waarbij uitsluitend gelet mag worden op de op 1 Mei bestaande feiten.

Eenige voorbeelden van „oude” en „nieuwe” bronnen ter verduidelijking.

A. was het afgeloopen kalenderjaar in dienst bij de firma Janssen. Zijn salaris bedroeg over 1933 ƒ4600.

Wegens bezuiniging vermindert de firma op 1 Februari 1934 het salaris tot ƒ4000. Op 1 Mei 1934 (belastingjaar 1934—1935) moet A. opgeven ƒ 4600, zijnde het inkomen over het afgeloopen kalenderjaar. B trad op 15 Januari 1933 bij diezelfde firma in dienst ook op een salaris van ƒ 4600, en zijn salaris onderging op 1 Februari 1934 dezelfde verlaging tot ƒ 4000,—. B. moet nu voor het belastingjaar 1934—r935 ƒ 4000,— opgeven, omdat hij op 1 Mei 1934 nog geen vol kalenderjaar bij de firma in dienst was en daarom zijn inkomen op 1 Mei moest begrooten naar den toestand op dien datum. Het feit, dat B te voren bij een andere firma in dienst was, telt evenmin mee; de dienstbetrekking bij den bepaalden werkgever is de bron.

C. bezat gedurende het geheele kalenderjaar 1933 twee obligaties Nederland ad 4½%. Op 15 April 1934 verkoopt hij deze obligaties om er aandeelen in een rubber-maatschappij voor te koopen. Op 1 Mei 1934 heeft C. niet op te geven de rente, die hij van de obligaties heeft genoten, maar moet hij het dividend, dat in het belastingjaar 1934—1935 zal worden vastgesteld, schatten; met de rente der obligaties heeft de fiscus niets te maken, want de obligaties waren op 1 Mei voor C. geen bronnen meer.
D. heeft reeds jaren een aandeel Ned. Handelmaatschappij. In 1933 werd op dat aandeel geen dividend uitgekeerd. In Maart 1934 verkoopt hij het aandeel en koopt er een 5% obligatie van de gemeente Rotterdam voor terug. Ondanks het feit, dat D. over 1933 geen opbrengst heeft gehad, moet D de volle opbrengst van de obligatie over het belastingjaar 1934—1935 opgeven.
E. was ambtenaar op een salaris van ƒ 6500,—. Op 30 April 1934 krijgt hij ontslag en een pensioen van ƒ 4000,—. E. moet voor het belastingjaar 1934—1935 het pensioen opgeven.

Soms is het moeilijk te beslissen, of er sprake is van een nieuwe bron. Bevordering bij denzelfden werkgever is geen nieuwe bron; daarentegen indiensttreding bij een anderen werkgever wèl. Indien een bedrijf eerst door F. geheel voor eigen rekening wordt uitgeoefend en daarna met andere deelgenooten als firma, dan blijft, in het algemeen gesproken, voor F de opbrengst van het afgeloopen kalenderjaar gelden, want het uitoefenen van het bedrijf is bron en niet het lid zijn van de firma. Vestigt een medicus zich in een andere gemeente, dan ontstaat een nieuwe bron. Een handelsagent, die er enkele agenturen bij krijgt of oude verliest, blijft steeds dezelfde bron houden.

Zuivere opbrengst; aftrekposten.

Als opbrengst van een bron van inkomen komt in aanmerking de zuivere opbrengst. Ik vestig de aandacht op het woord „zuivere”, dat beteekent: na aftrek van alle onkosten en lasten, of zooals de wet het noemt, alle kosten tot verwerving, inning en behoud der opbrengst en de op de opbrengst rustende lasten.

Ik noem hier eenige kosten. Van de opbrengst van het onroerend goed mogen worden afgetrokken o.a. de grondbelasting, de straatbelasting, de werkelijke onderhoudskosten van het onroerend goed. Op de opbrengst van het roerend kapitaal mogen de kosten van inning der coupons en safehuur in mindering worden gebracht.

Voor wat betreft de groep onderneming en arbeid zijn de aftrekposten al bijzonder groot. Zoo mag de handelsreiziger zijn reis- en verblijfkosten, die hij zelf moet betalen, aftrekken en de vakcontributie (dit geldt voor alle bedrijven en beroepen). Verder mogen worden afgetrokken abonnementen op noodzakelijke tijdschriften, voor een officier de extra kosten voor uniform; voor een leeraar de kosten van verwarming, verlichting en gebruik van de studeerkamer, indien hij deze voor de uitoefening van zijn beroep noodig heeft, zoo ook de kosten van onderhoud, schoonhouden enz. van de leskamer van een onderwijzer, die thuis les geeft. Ook mag de ambtenaar aftrekken de kosten van de verhuizing, indien hij in zijn betrekking naar een andere gemeente wordt overgeplaatst.

De leeraar, de advocaat, de medicus enz., mag aftrekken de uitgaven, die hij heeft voor de aanschaffing van vakliteratuur.

Het spreekt vanzelf, dat deze aftrekposten meermalen -aanleiding hebben gegeven tot verschil van meening tusschen belastingplichtige en den inspecteur, die in den regel den aanslag regelt. Wanneer het dan wetstoepassing betreft, beslist in hoogste instantie de Hooge Raad. Dit college heeft beslist,

dat de voor aftrek toelaatbare kosten zich bepalen tot die, welke de betrekking enz. naar haar aard medebrengt. Niet in aftrek kunnen worden gebracht kosten, welke veroorzaakt worden door de persoonlijke omstandigheden van dengene, die de betrekking, enz. vervult. Zoo mogen niet worden afgetrokken de reiskosten van den forens en de tramkosten van den kantoorbediende.

Bedrijfswinst

Voor de bedrijven gaan we voor de vaststelling van de zuivere opbrengst uit van verlies en winstrekening over het laatste kalender- of boekjaar van het bedrijf of de zaak. Wat winst is, wordt niet in de wet gezegd en we moeten daarbij dan ook in het algemeen uitgaan van het winstbegrip volgens de practijk van het boekhouden. In den regel kan dus de verlies- en winstrekening als basis dienst doen. Toch dient het winstcijfer maar niet klakkeloos te worden overgenomen. Speciaal de onkostenrekening dient nauwkeurig te worden nagegaan. Vaak komen persoonlijke belastingen als inkomstenbelasting ten laste van de onkostenrekening; dit laat de fiscus echter niet toe.

De belastingen, die op het bedrijf drukken, b.v. de personeele belasting van het kantoor of den winkel, mogen wel worden afgetrokken. Uitgaven voor gas, electriciteit, waterleiding, brandstoffen, zijn vaak voor een gedeelte ten laste van de zaak te beschouwen en mogen voor dat deel natuurlijk worden afgetrokken, maar voor het deel, dat als privé moet worden beschouwd, natuurlijk niet.

Afschrijvingen.

Afschrijvingen geven ook vaak aanleiding tot moeilijkheden. Volgens de wet mag afgeschreven worden op zaken, die voor de uitoefening van het bedrijf of beroep worden gebruikt. Onder die afschrijving valt de waardevermindering door slijtage en technische veroudering der bedrijfsmiddelen; afschrijving wegens prijsdaling is niet toelaatbaar. Afschrijving dient in het algemeen te geschieden van de aanschaffingskosten of boekwaarde. Per jaar moet daarbij in het algemeen een vast percentage worden afgeschreven, terwijl bij het bepalen van dit percentage rekening moet worden gehouden met den levensduur van de bedrijfsmiddelen voor het bedrijf. Verder dan de residuwaarde mag niet worden afgeschreven.

Afschrijving mag ook plaats hebben op de verbouwingskosten van een in het bedrijf gehuurd pand. De afschrijving mag dan zoodanig geschieden, dat na afloop van de huur deze kosten geheel zijn afgeschreven.

Afschrijving op goodwill

Eveneens mag afgeschreven worden op goodwill, die bij de overname van een zaak betaald is. Bij het bepalen van de grootte eener afschrijving op goodwill, doet het feit, dat na de overneming van het bedrijf een nieuwe goodwill ontstaat, niet ter zake. Goed koopmansgebruik brengt mee, dat goodwill zoo spoedig mogelijk wordt afgeschreven en hierbij mag volgens den Hoogen Raad rekening worden gehouden met de bedrijfsresultaten.

Waardeering voorraden

Bij het nagaan van de boekhouding komt naar voren de vraag, hoe de voorraden zijn gewaardeerd. Hierbij dient in het algemeen een systeem te worden gevolgd. Van dit systeem mag niet willekeurig ten nadeele van den fiscus worden afgeweken.

Effecten in het bedrijf

De effecten, die in de boekhouding van een bedrijf zijn opgenomen, geven vaak moeilijkheden. Dienen de effecten tot het z.g. vaste kapitaal van het bedrijf, dan mag daarop worden afgeschreven volgens de zooeven genoemde beginselen. Volgens de jongste jurisprudentie mag de waarde van aandeelen, behoorende tot het vaste bedrijfskapitaal bij het vaststellen van de balans telken jare gesteld worden op de werkelijke waarde en is het geoorloofd de aldus becijferde verschillen in rekening der bedrijfsresultaten op te nemen. Dienen zij uitsluitend tot een willekeurige belegging van den eigenaar der zaak, dan moet winst en verlies, op die effecten gemaakt, buiten de verlies- en winstrekening worden gehouden, omdat deze winst of dit verlies geen bedrijfswinst of bedrijfsverlies is. Voor een effectenhandelaar kunnen de effecten behooren tot zijn z.g. bedrijfsvoorraad. Deze mag dan bij de waardeering voor de balans den beurskoers nemen en de winst of verlies is dan wèl bedrijfswinst of bedrijfsverlies.

Afschrijving debiteuren

Op debiteuren mag worden afgeschreven, voor zoover zij dubieus zijn. Reserveering wordt daarentegen niet in aanmerking genomen.

Opbrengst onroerend goed

Heeft men onroerende goederen (huizen of landerijen) in eigendom, dan kan men deze hebben als bedrijf (huizenverhuurbedrijf) of als onderdeel van een bedrijf, in welk geval de opbrengst valt onder de opbrengst van beroep of bedrijf. Ook kan men de onroerende goederen bezitten als belegging, dus niet bedrijfsmatig. Is dit het geval, dan valt de opbrengst van het onroerend goed onder artikel 5 der wet, en dient te worden opgegeven de netto huuropbrengst, dat is dus de opbrengst na aftrek der lasten, en onderhoudskosten, en de kosten van verzekering tegen brand- en stormschade, enz. Dient het huis als eigen woning, dan gaat de wet uit van de economische huurwaarde, welke in den regel met de huurwaarde voor de Personeele Belasting overeenstemt, en waarvan dan de lasten en kosten mogen worden afgetrokken. Indien het huis niet bedrijfsmatig bezeten wordt, is afschrijving niet toegelaten. Verder mag wel de huiseigenaar het onderhoud van den tuin in mindering brengen, voor zoover dit onderhoud noodzakelijk is om den tuin voor verwaarloozing te behoeden. Is de pacht van het land in verband met de slechte tijdsomstandigheden geheel of gedeeltelijk kwijtgescholden, dan kan de opbrengst worden gesteld op hetgeen werkelijk is ontvangen.

Opbrengst roerend kapitaal.

De zuivere opbrengst van roerend kapitaal bestaat o.a. uit de opbrengst van effecten. Zijn aandeelen reeds op 1 Januari van het voorafgaande kalenderjaar in het bezit van den belastingplichtige, dan geldt als opbrengst het dividend in het voorafgaande kalenderjaar vastgesteld. Voor aandeelen, die na 1 Januari van het voorafgaande kalenderjaar in het bezit van den belastingplichtige zijn gekomen, dient het dividend, dat in het belastingjaar zal worden vastgesteld, te worden begroot. Bij hypothecaire en andere vorderingen moet rekening worden gehouden met het bedrag, dat op 1 Mei uitstaat. Als opbrengst van geldschieting en commandite kan nimmer een negatief bedrag in aanmerking komen. Heeft de vennootschap, waarin de belastingplichtige stille vennoot is, verlies opgeleverd, dan wordt dit volgens de wet beschouwd als kapitaalverlies en moet weliswaar geen opbrengst worden opgegeven, maar het geleden verlies mag niet worden afgetrokken van het overige inkomen.

De stille vennoot staat dus hier belangrijk achter bij den werkenden, vennoot, die zijn bedrijfsverlies wel in mindering van zijn inkomen mag brengen (zie verlies compensatie). Van het evenredig aandeel in de zuivere opbrengst van onverdeelde boedels moet worden opgegeven de geschatte opbrengst over het belastingjaar, als het aandeel verkregen is na i Januari van het voorafgaande kalenderjaar (dus als het overlijden na x Januari van het voorafgaande jaar plaats had) en anders de opbrengst over het afgeloopen kalenderjaar. Hier gebeurt het dikwijls, dat de erfgenaam nog geen opbrengst heeft ontvangen, omdat de erfenis nog onder de macht is van den notaris of executeur. In dat geval moet toch de opbrengst worden opgegeven, want bij de verdeeling krijgt de erfgenaam toch ook de vruchten van het kapitaal vanaf het overlijden uitgekeerd.

Tijdelijk niet belegde gelden.

Onder opbrengst van tijdelijk niet belegde gelden valt de opbrengst van gelden, die bestemd zijn om belegd te worden. Goud in baren is geen geld en heeft geen opbrengst, en mitsdien behoeft hiervan niets te worden opgegeven. Van geld, dat tijdelijk niet belegd is, dient te worden opgegeven 4 percent, of het percentage, dat het geld in verband met de toekomstige belegging zal opbrengen.

Rechten op periodieke uitkeeringen.

Onder de zuivere opbrengst van rechten op periodieke uitkeeringen van het leven afhankelijk, vallen, behalve de verlofs- en nonactiviteitstractementen, de pensioenen, wachtgelden, invaliditeits- en ouderdomsrente. In de laatste tijden is een belangrijke kwestie of periodieke uitkeeringen, niet van het leven afhankelijk, belast zijn. De Hooge Raad heeft beslist, dat zij belast zijn als opbrengst van roerend kapitaal, maar van de opbrengst mag worden afgeschreven wegens het afloopen van een recht.

Onder rechten op periodieke uitkeeringen vallen ook studietoelagen, die o.a. een adspirant officier van gezondheid geniet. Is de genieter minderjarig, dan heeft eigenlijk de ouder het wettelijk vruchtgenot en dient de ouder dit op te geven. De Minister acht dit echter niet noodig, wanneer uit alles blijkt, dat in feite de minderjarige de uitkeering geniet.

Verlies-compensatie.

Artikel 17 der Wet kent een bepaling, die, indien een bron verlies heeft opgeleverd, van groot belang kan zijn. Dit artikel bepaalt dat

1°. wanneer ten aanzien van een bron van inkomen de zuivere opbrengst negatief is, deze negatieve opbrengst in mindering mag worden gebracht van de zuivere opbrengst van de verdere bronnen van inkomen;
2°. indien en voor zoover verrekening van een verlies volgens i°. niet mogelijk is, verrekening plaats heeft bij de vaststelling van het inkomen voor het volgende belastingjaar en indien en voor zoover zij ook dan niet kan plaats vinden, bij de vaststelling van het inkomen van het daarop volgend belastingjaar.

Enkele voorbeelden ter verduidelijking: A had in 1932 in zijn zaak een verlies van ƒ 1200,—; verder genoot hij aan opbrengst roerend kapitaal een bedrag van ƒ2900,—. Voor het belastingjaar 1933—1934 zal hij dus aangeslagen moeten worden naar een inkomen van ƒ2900 — ƒ 1200 = ƒ 1700.—. B had een zaak, welke over 1932 een verlies opleverde van ƒ 1800,— en over 1933 een winst van ƒ 4000,—; overigens had hij geen inkomsten. B zal nu over het belastingjaar 1933—1934 geen aanslag krijgen en voor het belastingjaar 1934—1935 een aanslag krijgen naar een inkomen van ƒ4000 — ƒ 1800 = ƒ 2200. Had B over 1933 maar een winst gehad van ƒ 1000,— en over 1934 een winst van ƒ3700,—, dan zal B ook voor het belastingjaar 1934—1935 niet aangeslagen worden en voor het belastingjaar 1935—1936 zou hij van het inkomen ad ƒ3700,— nog een verlies mogen compenseeren van ƒ 1800 — ƒ 1000 ƒ 800, zoodat de aanslag dan naar een inkomen van ƒ2900,— moet worden geregeld.

Op zichzelf staande werkzaamheden.

Naast de permanente bronnen van inkomen kent de wet opbrengst van op zichzelf staande werkzaamheden, waaronder wordt verstaan de opbrengst van werkzaamheden, die geen verband houden met een bron van inkomen. Hieronder valt bijvoorbeeld hetgeen iemand netto verdient als lid van een examencommissie, als executeur-testamentair, voor het schrijven van een enkel boek, enz.

Persoonlijke aftrekposten.

De zuivere opbrengsten van alle bronnen van inkomsten, zoomede de opbrengst van op zichzelf staande werkzaamheden vormen samen het inkomen van een belastingplichtige.

Van dit inkomen moeten de persoonlijke aftrekposten worden afgetrokken om tot het zuiver inkomen te komen. Onder persoonlijke aftrekposten worden verstaan door den belastingplichtige verschuldigde uitkeeringen en verplichtingen, die niet met een bron van zijn inkomen in verband staan. Bij deze aftrekposten is het de vraag, welk jaarlijksch bedrag de belastingplichtige schuldig is naar den toestand bij den aanvang van het belastingjaar of bij den aanvang van den belastingplicht in den loop van het jaar. De wet kent dan den aftrek voor premie levensverzekering of begrafenisfonds. Nooit mag meer dan ƒ 100,— (voor levensverzekering en begrafenisfonds te zamen) worden afgetrokken en nooit meer dan 5% van het inkomen. Geen aftrek is toegelaten voor bijdragen aan een spaarkas. Natuurlijk mag niet meer afgetrokken worden dan werkelijk betaald wordt.

Verder kent de wet wel aftrek voor onderhoud van behoeftige ouders en meerderjarige kinderen. Afgetrokken mag worden, indien en voor zoover de uitkeering verschuldigd is en de verplichting op 1 Mei bestaat. Volgens het Burgerlijk Wetboek zijn de ouders verplicht hun kinderen te onderhouden, wanneer zij behoeftig zijn. In verband met de jurisprudentie wordt aangenomen, dat een kind behoeftig is, wanneer het niet in staat is door hem passenden en eerlijken arbeid in zijn onderhoud te voorzien. Heeft het kind vermogen, dan is het niet behoeftig. Evenmin kan er sprake zijn van een uitkeering wegens behoeftigheid, indien het kind een betrekking heeft, waarvan het kan leven, maar zijn vader hem uit royaliteit een jaarlijksche toelage schenkt.

Wanneer een ouder, ingeval het kind niet behoeftig is, toch een toelage geeft, dan moet hij, wil hij deze uitkeering in mindering kunnen brengen op zijn inkomen, een notarieele schenkingsacte laten opmaken vóór i Mei. Voor onderhoud van minderjarige kinderen mag nimmer iets afgetrokken worden. Wel mogen worden afgetrokken de uitkeeringen aan de gescheiden echtgenoote en de verdere uitkeeringen, die verplicht zijn.

Rente van schulden.

Renten van persoonlijke schulden mogen worden afgetrokken naar den toestand van 1 Mei, dus over de schuld, die op 1 Mei bestaat en het rentepercentage, dat

op i Mei geldt. Hoeveel rente het vorige jaar betaald is, doet niets ter zake. (Dit geldt niet voor rente van bedrijfsschulden, en waarvan aftrek van de opbrengst van het bedrijf reeds heeft plaats gehad).

Wat geen inkomen is

De wet bepaalt uitdrukkelijk, dat als inkomen, of deel van het inkomen niet beschouwd wordt:

a. ten aanzien van minderjarigen, hetgeen zij van hun ouders voor onderhoud en opvoeding genieten of hetgeen hun in den vorm van een lijfrente of andere periodieke uitkeering door hun ouders is toegekend;
b. het aandeel in de winst van coöperatieve vereenigingen, dat door de leden naar den maatstaf van de door hen bestede som wordt genoten, mits het doel der vereeniging niet met het bedrijf of beroep harer leden in verband staat. Hieronder valt dus b.v. het verbruiksdividend van een coöperatieve winkelvereeniging.
c. het aandeel in de winst van verzekeringmaatschappijen, dat door den verzekerden als zoodanig wordt genoten;
d. winst, ontstaan enkel door speculatie in fondsen of goederen, anders dan in de uitoefening van een bedrijf.
e. voordeel uit het boschbedrijf; hieronder niet begrepen de exploitatie van hakhout.

Men spreekt van inkomen vóór het toepassen van de persoonlijke aftrekposten, na aftrek spreekt de wet van het belastbaar (zuiver) inkomen.

Kinderaftrek

Alvorens het tarief van de belasting wordt toegepast, wordt het belastbaar inkomen voor ieder minderjarig eigen of aangehuwd kind of pleegkind, dat niet zelf in de belasting is aangeslagen, verminderd. Als pleegkind van den belastingplichtige wordt slechts aangemerkt, wie door hem als een eigen kind wordt onderhouden en opgevoed.

Belastingtarief.

Is de belastbare som ƒ 1600 of meer, doch minder dan ƒ 2000, dan is verschuldigd ƒ 15,—, benevens ƒ 2,40 voor elk geheel bedrag van ƒ 100, waarmede zij de som van ƒ 1600 te boven gaat.

Is de belastbare som ƒ 2000 of meer, doch minder dan ƒ 4000, dan is verschuldigd ƒ 24,60, benevens ƒ 2,80 voor elk geheel bedrag van ƒ 100, waarmede zij de som van ƒ 2000 te boven, gaat.

Is de belastbare som ƒ 4000 of meer, doch minder dan ƒ 7000, dan is verschuldigd ƒ 80,60, benevens ƒ 3,20 voor elk geheel bedrag van ƒ 100, waarmede zij de som van ƒ 4000 te boven gaat.

Is de belastbare som ƒ7000 of meer, doch minder dan ƒ 10 000, dan is verschuldigd ƒ 176,60, benevens ƒ 3,70 voor elk geheel bedrag van ƒ 100, waarmede zij de som van ƒ7000 te boven gaat.

Is de belastbare som ƒ 10.000 of meer, doch minder dan ƒ15.000, dan is verschuldigd ƒ 287,60, benevens ƒ 4,20 voor elk geheel bedrag van ƒ 100, waarmede zij de som van ƒ 10.000 te boven gaat.

Is de belastbare som ƒ 15.000 of meer, doch minder dan ƒ 20.000, dan is verschuldigd ƒ 497,60, benevens ƒ 5,— voor elk geheel bedrag van ƒ 100,— waarmede zij de som van ƒ 15.000 te boven gaat.

Is de belastbare som ƒ 20.000 of meer, doch minder dan ƒ 25.000, dan is verschuldigd ƒ 747,60, benevens ƒ 5,80 voor elk geheel bedrag van ƒ 100, waarmede zij de som van ƒ 20.000 te boven gaat.

Is de belastbare som ƒ 25.000 of meer, doch minder dan ƒ 30.000, dan is verschuldigd ƒ 1037,60, benevens ƒ 6,60 voor elk geheel bedrag van ƒ 100, waarmede zij de som van ƒ 25.000 te boven gaat.

Is de belastbare som ƒ 30.000 of meer, doch minder dan ƒ 35.000, dan is verschuldigd ƒ 1367,60, benevens ƒ 7,40 voor elk geheel bedrag van ƒ xoo, waarmede zij de som van ƒ30.000 te boven gaat.

Is de belastbare som ƒ 35.000 of meer, doch minder dan ƒ40.000, dan is verschuldigd ƒ 1737,60, benevens ƒ 8,30 voor elk geheel bedrag van ƒ 100, waarmede zij de som van ƒ35.000 te boven gaat.

Is de belastbare som ƒ40.000 of meer, doch minder dan ƒ 45.000, dan is verschuldigd ƒ 2152,60 benevens ƒ 9,30 voor elk geheel bedrag van ƒ 100, waarmede zij de som van ƒ40.000 te boven gaat.

Is de belastbare som ƒ45.000 of meer, doch minder dan ƒ 50.000, dan is verschuldigd ƒ 2617,60, benevens ƒ 10,30 voor elk geheel bedrag van ƒ 100, waarmede zij de som van ƒ45.000 te boven gaat.

Is de belastbare som ƒ 50.000 of meer, doch minder dan ƒ60.000, dan is verschuldigd ƒ3132,60, benevens ƒ11,30 voor elk geheel bedrag van ƒ xoo, waarmede zij de som van ƒ50.000 te boven gaat.

Is de belastbare som ƒ60.000 of meer, doch minder dan ƒ 70.000, dan is verschuldigd ƒ 4262,60, benevens ƒ 12,30 voor elk geheel bedrag van ƒ 100, waarmede zij de som van ƒ 60.000 te boven gaat.

Is de belastbare som ƒ 70.000 of meer, doch minder dan ƒ 85.000, dan is verschuldigd ƒ5492,60, benevens ƒ 13,50 voor elk geheel bedrag van ƒ 100, waarmede zij de som van ƒ 70.000 te boven gaat.

Is de belastbare som ƒ 85.000 of meer, dan is verschuldigd ƒ7517,60, benevens ƒ15,— voor elk geheel bedrag van ƒ 100, waarmede zij de som van ƒ85.000 te boven gaat. Op deze belasting worden door het Rijk 20 opcenten geheven, terwijl de provinciën maximaal 40 opcenten kunnen heffen.

Gehuwde vrouw

Voor de gehuwde vrouw kent de wet ook eenige bepalingen. De bronnen van inkomen der gehuwde vrouw alsmede hare schulden worden beschouwd als bronnen van inkomen en schulden van haar man.

Dit geldt niet:

1e. bij scheiding van tafel en bed;
2e. bij scheiding van goederen zonder scheiding van tafel en bed;
3e. indien en voor zoover de vrouw voor zich het beheer harer roerende en onroerende goederen en het vrije genot harer inkomsten heeft bedongen.

Nochtans wordt in de onder 20. en 30. bedoelde gevallen, wanneer de beide echtgenooten binnen het Rijk wonen, de belasting berekend, als waren de bronnen van inkomen der gehuwde vrouw alsmede haar schulden bronnen van inkomen en schulden van haar man en vervolgens over hen omgeslagen in verhouding van ieders belastbaar inkomen.

Aangifteplicht

Voor de inkomstenbelasting moet alleen een aangiftebiljet worden ingevuld, indien een biljet is toegezonden. Is geen biljet toegezonden, dan behoeft er geen te worden gevraagd, al is het inkomen nog zoo groot, maar kan rustig worden afgewacht. Valt iemand echter niet in de belasting, omdat het inkomen te gering is en wordt hem een aangiftebiljet uitgereikt, dan is hij verplicht dit volledig in te vullen. Volgens artikel 49 der Wet op de Inkomstenbelasting 1914 is een ieder, wien voor hem zelven of voor een ander (b.v. als curator voor een curandus) een aangiftebiljet is uitgereikt, gehouden dat biljet duidelijk, stellig en zonder voorbehoud, naar waarheid in te vullen of te doen invullen en te onderteekenen.

De aangifte kan, namens hem die daartoe gehouden is, door een ander worden onderteekend, mits krachtens volmacht of krachtens vergunning van den inspecteur.

De aangiftebiljetten moeten binnen 20 dagen na de uitreiking ten kantore van den inspecteur worden terugbezorgd. De termijn voor de terugbezorging kan door den inspecteur worden verlengd. Voor biljetten, die in het ongereede zijn geraakt, worden kosteloos nieuwe verstrekt. Indien een uitgereikt aangiftebiljet niet wordt terugbezorgd of oningevuld wordt terugbezorgd, (de wet spreekt dan van het niet doen van de vereischte aangifte) wordt men gestraft met een geldboete van ten hoogste duizend gulden. Het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van een aangifte wordt, indien daaruit nadeel voor het Rijk of voor één of meer gemeenten kan ontstaan, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden.

Gemeente van aanslag

De aanslag wordt opgelegd in de gemeente, waar de belastingplichtige woont. Personen, die geen vaste woonplaats hebben, worden aangeslagen in de gemeente, waar zij zijn opgespoord, of waar zij zich hebben aangemeld. Bezwaren tegen de gemeente van aanslag moet de belastingplichtige indienen bij de Koningin binnen twee maanden na de dagteekening van het aanslagbiljet.

Vaststelling van den aanslag

De aanslag wordt vastgesteld door den inspecteur der directe belastingen (volgens een bijzondere wet kan ook een andere ambtenaar, b.v. een inspecteur der registratie in zijn plaats treden).

De schattingscommissie zal echter den aanslag vaststellen in de volgende gevallen :

a. indien de belastingplichtige tijdig zijn verlangen daartoe te kennen geeft.
b. indien de inspecteur het voor de juiste regeling van den aanslag noodig acht.

De inspecteur, de schattingscommissie en haar voorzitter kan dengene, die een aangifte heeft gedaan, uitnoodigen om schriftelijk of mondeling nadere inlichtingen te geven. De aangever, die ingevolge de voet verplicht is boek te houden, is, desgevraagd, gehouden, den voorzitter der schattingscommissie, den inspecteur of een of meer door den voorzitter of den inspecteur aangewezen ambtenaren (rijksaccountants) inzage te verleenen van boeken of andere bescheiden, die tot staving der aangifte of zijner nadere beweringen kunnen dienen. Weigering van de inzage heeft tot gevolg, dat de aanslag, na een bezwaarschrift enz. wordt gehandhaafd, zoo niet gebleken is, dat en in hoeverre hij onjuist is.

Schattingscommissie.

In iedere gemeente is een schattingscommissie, bestaande uit vijf leden; de inspecteur is ambtshalve lid en voorzitter. De overige leden worden door den gemeenteraad benoemd.

Bezwaren tegen den aanslag.

Hij, die bezwaar heeft tegen den hem opgelegden aanslag, kan binnen twee maanden na de dagteekening van het aanslagbiljet een bezwaarschrift indienen bij den inspecteur. Dit bezwaarschrift kan een gewone brief aan den inspecteur zijn. (Zie voor diens adres de achterzijde van het aanslagbiljet.) Hier volgt een voorbeeld van zoo’n bezwaarschrift:

Aan den Heer Inspecteur der Directe Belastingen te A.

Ondergeteekende B, wonende te X, IJschestraat No. 12, aangeslagen voor het belastingjaar 1934—1935 onder artikel No. 15607 van het kohier der inkomstenbelasting gemeente X, maakt hierbij bezwaar tegen den opgelegden aanslag. Hij wenscht voor de uitspraak te worden gehoord.

Hoogachtend,

B.

Het verdient aanbeveling, dat in ’t bezwaarschrift, behalve naam en adres ook het kohierartikel en het belastingjaar worden vermeld; dit is weliswaar niet wettelijk voorgeschreven, maar het voorkomt veel last en moeilijkheden.

Soms is het gemakkelijker om de redenen, waarom men bezwaar tegen den aanslag heeft, in het bezwaarschrift op te nemen; daardoor zal vaak een gang naar den inspecteur worden uitgespaard. Een bezwaarschrift kan ook tot vermindering van den aanslag leiden, al is men overeenkomstig zijn aangifte aangeslagen.

Op de bezwaarschriften wordt uitspraak gedaan door den inspecteur of de schattingscommissie, die den aanslag heeft vastgesteld. De reclamant kan niet alleen vragen om gehoord te worden, maar hij kan ook zonder dat hij gevraagd heeft gehoord te worden, door den inspecteur of door den voorzitter der schattingscommissie opgeroepen worden tot het verstrekken van inlichtingen of om de overwegingen te vernemen, die bij de vaststelling van den aanslag hebben gegolden.

De reclamant kan zich door een gemachtigde doen vertegenwoordigen. Om geldige redenen kan de inspecteur de vertegenwoordiging door een bepaalden gemachtigde weigeren. De inspecteur heeft het recht te vorderen, dat de reclamant zijn gemachtigde vergezelt. Dit laatste kan wenschelijk zijn, omdat de belastingplichtige vaak beter inlichtingen over het bedrijf kan verstrekken dan zijn gemachtigde.

Boekonderzoek.

De reclamant is, desgevraagd, gehouden den voorzitter der schattingscommissie, den inspecteur, of een of meer door den voorzitter of den inspecteur aangewezen ambtenaren inzage te verleenen van boeken of andere bescheiden, die tot staving zijner beweringen kunnen dienen. Hier is verschil met de boekenoverlegging door den aangever. Voor dezen bestaat alleen de verplichting tot het verleenen van inzage van boeken, indien hij verplicht is boek te houden, terwijl ingeval een bezwaarschrift is ingediend, een ieder, die boeken houdt, verplicht is inzage te verleenen. Verder vestig ik er de aandacht op, dat de boekinzage alléén maar mag geschieden ter controleering van de aangifte of ter staving van de beweringen van den reclamant. Het boekonderzoek mag dus niet ingesteld worden en ook niet dienstbaar gemaakt worden om daaruit gegevens voor anderen te halen. Bij een bank mag geen onderzoek ingesteld worden om na te gaan, welke effectentransacties de cliënten doen, ten einde daarmede de aangiften van de cliënten te controleeren.

Hij, wien inzage van boeken of andere bescheiden is gevraagd, wordt geacht die in zijn bezit te hebben, tenzij het tegendeel aannemelijk is. Voor een weigering om te voldoen aan de verplichting boeken enz. over te leggen, kan een belastingplichtige zich niet met vrucht beroepen op de omstandigheid, dat hij uit hoofde van zijn stand, zijn beroep of zijn ambt tot geheimhouding verplicht is, zelfs al mocht deze geheimhouding bij eenig wetsvoorschrift zijn opgelegd. Deze bepaling, die eerst met ingang van x Mei 1934 geldt, is vooral van belang voor den medicus, notaris, accountant, enz. Een medicus moet thans inzage verleenen van zijn boeken, waaruit het inkomen blijken kan.

Uitspraak bezwaarschrift

De uitspraak op het bezwaarschrift moet met redenen omkleed zijn. Reclamant ontvangt een afschrift van die uitspraak. Die uitspraak moet zoodanig zijn, dat de belanghebbende daarin de gronden kan vinden, waarop de Inspecteur aan hetgeen in het bezwaarschrift is gevraagd, al dan niet meent gevolg te moeten geven. Dit is vooral noodzakelijk, wanneer reclamant geen gelijk krijgt.

Beroep

Hij kan dan nl. in beroep gaan bij den Raad van Beroep. In een beroepschrift aan den Raad moet belastingplichtige de gronden kunnen bestrijden, waarop de uitspraak berust. De wet eischt nl. indiening van een met redenen omkleed beroepschrift. Dit beroepschrift moet bij den Raad worden ingediend binnen één maand, nadat het afschrift van de uitspraak op het bezwaarschrift ter post is bezorgd, of tegen ontvangbewijs is uitgereikt. Indien niet de vereischte aangifte is gedaan, of geen inzage van boeken of bescheiden is verleend, moet de Raad van Beroep de uitspraak op het bezwaarschrift handhaven, zoo niet den Raad is gebleken, dat en in hoever de daarbij gehandhaafde of nader vastgestelde aanslag onjuist is. Het beroepschrift moet niet alleen met redenen omkleed zijn, maar er moet ook uit kunnen blijken, naar welk inkomen de belastingplichtige (hij wordt nu appellant genoemd) meent te moeten worden aangeslagen.

Verder moet hij overleggen een afschrift van de uitspraak, waartegen het beroep is gericht. De inspecteur krijgt van den secretaris van den Raad van Beroep het beroepschrift ter inzage. Hij zal op dit beroepschrift antwoorden door een vertoogschrift bij den Raad van Beroep in te dienen, waarin de inspecteur dus zal trachten het beroepschrift te weerleggen. Van dit vertoogschrift krijgt de appellant van den secretaris van den Raad van Beroep een afschrift. Mondeling kunnen zoowel de appellant als de inspecteur hun standpunt nog nader toelichten op de zitting van den Raad van Beroep, waartoe de partijen worden opgeroepen.

Ook de uitspraak van den Raad van Beroep moet met redenen omkleed zijn. De uitspraak kan alléén tot gevolg hebben, dat de uitspraak op het bezwaarschrift wordt gehandhaafd of dat de aanslag wordt verminderd of reclamant niet ontvankelijk wordt verklaard, omdat hij te laat is geweest met zijn bezwaar- of beroepschrift. In één geval zal de Raad de zaak terugwijzen, nl. indien belastingplichtige bij het bezwaarschrift verzocht had gehoord te worden voor de uitspraak en dit niet geschied is. De Raad kan den aanslag niet verhoogen. Toch is er een kleine kans, dat appellant door het beroep een extra bedrag te betalen krijgt. Ik kan gerust zeggen een zeer kleine kans.

Wanneer nl. bij de uitspraak van den Raad van Beroep het inkomen op zulk een bedrag wordt bepaald, dat meer belasting verschuldigd is dan naar het inkomen, dat appellant in het beroepschrift noemde, waarnaar hij meende te moeten worden aangeslagen, dan wordt een verhoogingsaanslag opgelegd van vijf en twintig percent van het verschil in belasting. Deze verhooging blijft echter achterwege:

1°. indien of voor zooveel het beroep uitsluitend gegrond was op verkeerde toepassing of schending der wet;
2°. indien het beroep ingesteld is tegen een uitspraak op een bezwaarschrift, die niet voldoende met redenen omkleed was;
3°. indien aannemelijk is, dat niet door opzet of grove onachtzaamheid van den appellant of zijn gemachtigde het bedrag, dat volgens appellant had moeten worden geheven, te laag is gesteld;
4e. indien en voor zoover afwijking van het volgens den appellant verschuldigde bedrag noodig is geweest ten gevolge van een te lage schatting van den appellant en deze schatting klaarblijkelijk te goeder trouw heeft plaats gehad.

Vooral door sub 30. en 4°., welke uitzonderingen in 1932 in de wet zijn opgenomen, zal een verhoogingsaanslag, welke eventueel door den inspecteur wordt vastgesteld, wel weinig voorkomen. Wordt zoo’n aanslag opgelegd, dan kan belastingplichtige hiertegen weer bezwaar maken. Hij moet dit dan niet doen bij den inspecteur, maar direct bij den Raad van Beroep, en wel in dit geval binnen twee maanden na de dagteekening van het aanslagbiljet.

De uitspraak van den Raad van Beroep op het beroepschrift moet, zooals hiervoren reeds is vermeld, met redenen omkleed zijn. De wet heeft dezen eisch gesteld, omdat daardoor zoowel de belanghebbenden als de Minister van Financiën gelegenheid kunnen hebben tegen de uitspraak bij den Hoogen Raad cassatie in te stellen. Cassatie is alleen mogelijk wegens verkeerde toepassing of schending der wet. Voor zoover dus de uitspraak van den Raad van Beroep feitelijk is, is geen beroep in cassatie mogelijk. Een beroep in cassatie wordt ingesteld door in te dienen een beroepschrift in dubbel, gericht aan den Hoogen Raad, maar ingezonden bij den Raad van Beroep, die de uitspraak deed. Daarbij moet een afschrift van de uitspraak van den Raad van Beroep, waartegen geopponeerd wordt, worden overgelegd. De tegenpartij zal het beroepschrift beantwoorden met een vertoogschrift.

Advocaten van de partijen kunnen de zaak mondeling bij den Hoogen Raad bepleiten. Dit is echter absoluut niet noodig. Ieder belastingplichtige kan zijn zaak schriftelijk voor den Hoogen Raad voldoende toelichten. Ten behoeve van den Staat wordt van den belanghebbende, die beroep in cassatie instelt, door den griffier van den Hoogen Raad een griffierecht van ƒ2,50 geheven. Onvermogenden zijn van de betaling van het griffierecht vrijgesteld.

Onjuiste aanslagen kunnen ook door den inspecteur ambtshalve worden verminderd (c.q. door de schattingscommissie). Hiervoor is niet noodig, dat een bezwaarschrift wordt ingediend, al zal dit toch meermalen de aanleiding zijn. De inspecteur kan, zoolang geen vijf jaren zijn verstreken, den aanslag verminderen.

Navordering

In het algemeen heeft de wetgever, zoodra een aanslag definitief is vastgesteld, en de belastingplichtige voor een bepaald jaar zijn aanslagbiljet heeft ontvangen, het de belastingadministratie niet gemakkelijk willen maken, om, indien de aanslag te laag was opgelegd, daarin wijziging te brengen. Toch kent de wet navordering maar dan moet:

1e. een nieuw feit grond opleveren voor het vermoeden, dat een te lage aanslag is opgelegd, of de aanslag ten onrechte achterwege is gebleven of vernietigd;
2e. de verplichting tot het doen van aangifte hebben bestaan (alzoo moet een aangiftebiljet zijn uitgereikt); 3e. niet sedert den aanvang van het belastingjaar drie jaar zijn verstreken; deze termijn wordt verlengd, indien het vermoeden is verkregen uit een aangifte voor het recht van successie, voor de inlevering waarvan uitstel is verleend.

Op 1 Mei 1934 kan dus over de belastingjaren 1933—1934 en 1932—1933 worden nagevorderd. Op 30 April 1934 kon ook nog worden nagevorderd worden over het belastingjaar 1931—1932. Deze navordering beteekent, dat de administratie voor elk jaar uitrekent, wat betaald had moeten worden aan belasting, indien de aanslag juist was opgelegd (dus rekening houdende met het nieuwe feit,) en hiervan aftrekt de belasting volgens den aanslag, zooals deze oorspronkelijk (maar foutief) was opgelegd.

Betaald moet dus worden over de twee of drie belastingjaren, wat destijds te weinig was betaald. Maar daarmede is men er nog niet. Bij een navorderingsaanslag wordt de belasting met het viervoud verhoogd, tenzij blijkt, dat slechts over één jaar te weinig belasting is betaald. Voorts wordt iedere navorderingsaanslag in de Staatscourant gepubliceerd, door vermelding van naam, voornamen en woonplaats van den belastingplichtige en van het bedrag van de nagevorderde belasting.

Een voorbeeld ter verduidelijking:

A heeft aangegeven een inkomen van ƒ 3000,—. Naar dit inkomen had de inspecteur hem voor het belastingjaar 1932—1933 aangeslagen. Hij moest hiervoor, inclusief gemeentefondsbelasting en opcenten, laten we maar eens aannemen ƒ 142,60 aan belasting betalen. Nu heeft A enkele jaren bijverdienste verzwegen. Voor het belastingjaar 1932—33 had hij ƒ 1000,— aan bijverdienste moeten opgeven. De belastingadministratie komt dit te weten en vordert hem na.

Zijn aanslag had dus moeten zijn vastgesteld naar een inkomen van ƒ 4000,— en hiervan bedraagt de belasting ƒ 215,60. De navorderingsaanslag zal nu bedragen ƒ215,60—ƒ 142,60 = ƒ 73,—. Hierbij komt nu de viervoudige verhooging, dus in dit geval 4 x ƒ 73,— = ƒ 292,zoodat het verzwijgen der bijverdiensten van ƒ 1000,— A op ƒ 365,— komt te staan. De inspecteur zal, indien dit mogelijk is, ook nog over vorige jaren navorderen. In geval van navordering over méér dan één belastingjaar wordt de verhooging slechts toegepast op één der te weinig geheven bedragen, bij verschil op het grootste.

De belastingadministratie vordert niet steeds, al is over meer dan één jaar te weinig belasting betaald, de viervoudige verhooging. De inspecteur, scheldt de viervoudige verhooging namens den Minister kwijt, door deze achterwege te laten, ingeval hij aanwezig acht een geval van dwaling of verschoonbaar verzuim. De inspecteur kan aan deze kwijtschelding de voorwaarde verbinden, het te weinig betaalde over vroegere jaren te storten.

Bezwaren tegen een navorderingsaanslag moeten bij den Raad van Beroep worden ingediend binnen twee maanden na de dagteekening van het aanslagbiljet.

Ontheffingen.

Ontheffing van den aanslag over de nog niet ingetreden maanden van het belastingjaar wordt verleend aan den belastingplichtige, die het Rijk metterwoon verlaat. Bij overlijden van een belastingplichtige bestaat eveneens aanspraak op ontheffing over de nog niet ingetreden maanden van het belastingjaar. Deze ontheffing wordt echter niet verleend over de inkomsten uit vermogen. De wetgever wilde deze niet verleenen, omdat die inkomsten ook na het overlijden blijven vloeien en de erfgenamen er niet „naar tijdsgelang” in het belastingjaar voor worden aangeslagen. Ontheffing wordt alleen dus verleend over het inkomen uit de bronnen onderneming en arbeid, uit periodieke uitkeeringen van het leven afhankelijk en uit zaken, waarvan de overledene het vruchtgenot had. Grondslag voor het berekenen van de ontheffing is het verschil tusschen den aanslag en de belasting, die over gelijk tijdvak zou zijn geheven, indien de opbrengst van onderneming tot geen hooger bedrag dan vier ten honderd ’s jaars van het daarin belegde eigen kapitaal in rekening ware gebracht en de verdere „niet-vermogens”bronnen buiten aanmerking waren gelaten.

Verder kent de wet ontheffing over de nog niet ingetreden maanden van het belastingjaar, indien iemands belastbaar inkomen door het staken van een bedrijf of beroep, door het eindigen van een vruchtgenot of door het ophouden van een periodieke uitkeering van het leven afhankelijk, daalt beneden drie vierden van het bedrag, waarnaar de aanslag is of wordt geregeld. Grondslag voor het berekenen der ontheffing is het verschil tusschen den aanslag en de belasting, die naar het overgebleven belastbaar inkomen over gelijk tijdvak zou zijn geheven.

De ontheffing wordt niet verleend, indien binnen drie maanden het belastbaar inkomen, door het ontstaan van een nieuwe bron van inkomen uit bedrijf of beroep, vruchtgenot of periodieke uitkeering, stijgt tot of boven het zoo juist genoemde drie vierde gedeelte.

Men gaat dus na het inkomen dadelijk na de staking enz. en dit inkomen telt voor de berekening van het bedrag der ontheffing. Verkrijgt belastingplichtige binnen drie maanden na de staking een nieuwe betrekking, dan houdt men daarbij rekening met de vraag, of aanspraak op ontheffing bestaat, nl. of het inkomen beneden 3/4 gedeelte blijft. Is eenmaal beslist, dat aanspraak bestaat, dan wordt de ontheffing berekend in verband met het inkomen, dadelijk na de staking.

De ontheffingen moeten uiterlijk binnen drie maanden na afloop van het belastingjaar schriftelijk worden aangevraagd aan den inspecteur, in wiens dienstkring de aanslag is of zal worden opgelegd. De uitspraak van den inspecteur moet alléén met redenen omkleed zijn, wanneer het verzoek geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen. Tegen deze uitspraak kan belanghebbende weer in beroep komen bij den Raad van Beroep door het indienen van een met redenen omkleed beroepschrift binnen een maand, nadat de uitspraak van den inspecteur ter post is bezorgd of tegen ontvangbewijs is uitgereikt.

De inspecteur kan ook de ontheffing ambtshalve verleenen.

Voorkoming dubbele belasting

Onder,,dubbele belasting’ ’ wordt hier verstaan het geval, dat een bestanddeel van het inkomen van denzelfden persoon in twee of meer belastingen, opgelegd door van elkander onafhankelijke fiscale machten (b.v. twee verschillende landen) wordt getroffen. Dubbele belasting bestaat dus als de opbrengst van een bepaalde bron zoowel in Nederland als in Duitschland belast is.

Het meest van belang is de regeling van artikel 99. Dit artikel slaat op personen, die hier te lande wonen en in de Nederlandsche overzeesche gebiedsdeelen belastingplichtig zijn, omdat zij daar o.m. onroerend goed hebben, waaruit zij inkomsten trekken, een pensioen ten laste van een openbare kas of fonds trekken of daar een bedrijf uitoefenen.

Indien een dergelijk persoon tevens in Ned. Indië, Suriname of Curaçao aan een inkomstenbelasting is onderworpen, wordt zijn aanslag hier te lande, verminderd met de Nederlandsche belasting voor een inkomen, gelijk aan het gedeelte van zijn inkomen, dat in Ned. Indië, Suriname of Curaçao belastbaar is.

Voor een binnen het Rijk wonend Nederlander en voor binnen het Rijk wonende vreemdelingen, die

a. gedurende de laatste vijf aan het belastingjaar voorafgaande belastingjaren binnen het Rijk hebben gewoond, of
b. onderdanen zijn van een Staat, die op zijn gebied wonende Nederlanders onder gelijke of gelijksoortige voorwaarden van dubbele belasting vrijstelt, gelden, indien zij in het buitenland onderworpen zijn aan een belasting naar het inkomen of het vermogen, gelijksoortige bepalingen.

Loonlijsten

Een ieder is gehouden aan den inspecteur der directe belastingen, binnen wiens dienstkring hij woont of gevestigd is, op diens aanvraag, binnen veertien dagen een opgaaf te verstrekken van de personen, die op het tijdstip der aanvraag in zijn dienst waren, of gedurende het daaraan voorafgegane kalenderjaar op meer dan 31 dagen in zijn dienst geweest zijn. Behalve den naam en de voorletters van die personen, moet de opgaaf, voor elk hunner, nauwkeurig de woonplaats vermelden, benevens de belooning, in Welken vorm ook genoten, naar den toestsnd op een in de aanvraag genoemd tijdstip of desgevraagd over het laatstverloopen kalenderjaar of over het gedeelte van dit jaar, gedurende hetwelk de persoon in dienst is geweest. Als in dienst zijnde worden ook beschouwd commissarissen, personen, die niet anders dan op provisie werken, en personen, die geregeld voor denzelfden persoon aangenomen werk verrichten.

De termijn voor indienen kan door den Inspecteur worden verlengd. De wet kent een straf, nl. een geldboete van ten hoogste ƒ xoo,— wegens het niet volledig voldoen aan deze verplichting. Het opzettelijk indienen van een valsche of vervalschte opgaaf is strafbaar met een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren.

< >