Nederlands dichter, columnist, scenarioschrijver en romancier (*1953). Zijn vader was bestuursambtenaar in Indonesië en was in de oorlog tewerkgesteld als dwangarbeider aan de Birma-spoorlijn.
De kampervaringen van zijn ouders met hun Indische achtergrond vormen de basis van de roman De grootste truc aller tijden. Een familiegeschiedenis (2013), waarin de Amsterdamse goochelaar Ising in werkelijkheid geen oorlogsslachtoffer is, maar een verrader.
Van 1979 tot 1982 maakte Holman deel uit van de redactie van het Amsterdamse studentenblad Propria Cures, waar hij als columnist begon. Zijn moeilijke relatie met vrouwen, onder wie zijn moeder en zijn dochter, is vaak onderwerp van zijn openhartige en soms cynische columns in Het Parool.
In 1999 verscheen Hoe ik mijn moeder vermoordde dat samen met Familiefeest (1992) een tweeluik vormt, waarin hij de tweede generatie Indische Nederlanders beschrijft, die de oorlog zelf niet heeft meegemaakt, maar er wel de naweeën van ondervond.
De roman Tjon (2007) is ‘het portret van een tweede-generatieslachtoffer, waarin het pathetische zelfbeeld van de aan depressies lijdende schrijver karikaturaal wordt uitgebeeld’ (Elsbeth Etty).
Vanwege zijn felle polemieken en provocerende uitlatingen kwam Holman geregeld in het nieuws. Over bewonderde en door hem verguisde auteurs doet hij graag een boekje open. Leven en werk van Karel en Gerard (van het) Reve hebben zijn bijzondere belangstelling en zijn vriendschap met de vermoorde filmer Theo van Gogh, voor wie hij o.a. het scenario voor Medea (2004) schreef, komt geregeld aan de orde.