In de jaren ’70 van de 20e eeuw kwam het woord ‘plezierdichters’ in zwang voor die dichters die zich (vrijwel) uitsluitend toelegden op humoristische poëzie; in diezelfde tijd begon men hun werk ook aan te duiden met de Engelse term light verse.
Natuurlijk zijn er altijd humoristische dichters geweest, maar in deze jaren vormden ze in zekere zin een groep: ze publiceerden in het literaire blad De Tweede Ronde (1980-heden), dat in elk nummer een aparte afdeling voor het light verse had, ze werkten samen aan gedichtencycli, ze namen elkaars vondsten over en ze kenden elkaar vaak persoonlijk uit de cabaretwereld. Kenmerkend voor plezierdichters is dat het taalknutselaars zijn. Hun humor berust vaak op woordspelingen, rijmtrucs en merkwaardige versvormen; geliefde genres zijn de parodie, het grafschrift, de limerick, het ollekebolleke en het diergedicht. Belangrijke plezierdichters zijn of waren: Charivarius (1870-1946), Daan Zonderland (1909-1977), Annie M.G. Schmidt (1911-1995), Kees Stip (1913-2001), John O’Mill (1915), Drs. P. (1919), Michel van der Plas (1927), Hans Dorrestijn (1940), Driek van Wissen (1943), Ivo de Wijs (1945) en Lévi Weemoedt (1948).