Literatuur, Geschiedenis en Theorie

J.A. Dautzenberg (2009)

Gepubliceerd op 06-02-2017

neoromantiek

betekenis & definitie

De neoromantiek was een reactie op het naturalisme aan het eind van de 19e eeuw. Het fantasie­volle, wonderlijke en lieflijke gaat weer de overhand krijgen op het zakelijke en sombere. De nadruk op het noodlot blijft echter in zekere zin.

Door het naturalisme was het noodlot als het ware in ‘wetenschappelijke’ termen beschreven: erfelijkheid, tijd, milieu. Bij de neoromantici is het noodlot weer iets bovennatuurlijks en geheimzinnigs, waarop de mens absoluut geen vat heeft. Dit komt overeen met de sterke voorkeur van de neoromantici voor het geheimzinnige en fantastische in hun boeken. Hun romans spelen zich af in het verle­den en in exotische streken; hun grote thema’s zijn typisch romantische zaken als eenzaamheid, zwerflust, ver­zet tegen de maatschappij, onvervulde verlangens, dood en verval.

In het buitenland bloeide de neoromantiek vooral in Engeland. Daar kwamen romantische genres als griezelroman, detectiveroman en sciencefiction tot bloei bij schrijvers als R.L Stevenson (Dr Jekyll and Mr Hyde, 1886), Arthur Conan Doyle (de Sherlock Holmes-verhalen, 1888 e.v.), Oscar Wilde (The picture of Dorian Gray, 1891), H.G. Wells (The time machine, 1895) en Bram Stoker (Dracula, 1897). Een Franse vertegenwoordiger is Edmond Rostand met het toneelstuk Cyrano de Bergerac (1897), een Duitse de romancier en dichter Hermann Hesse (Der Steppenwolf, 1927).

In Nederland werd neoromantisch proza geschreven door Augusta de Wit (Orpheus in de dessa, 1903), Louis Couperus (de historische romans; 1904 e.v.), Arthur van Schendel (Een zwerver verliefd, 1904), A. Roland Holst (Deirdre en de zonen van Usnach, 1920), Herman Heijermans (Droomkoninkje, 1924) en Aart van der Leeuw (Ik en mijn speelman, 1927). De grootste neoromantische dichter is J.C. Bloem (1887-1966).

< >