Literatuur, Geschiedenis en Theorie

J.A. Dautzenberg (2009)

Gepubliceerd op 06-02-2017

kubisme

betekenis & definitie

Rond 1910 ontstond er in Frankrijk naast het expressionisme (fauvisme) een nieuwe stroming in de schilderkunst: het kubisme. Van de schilder Paul Cézanne (1839-1906), een voorloper van het kubisme, is de uitspraak dat alle vormen in de natuur in feite gebaseerd zijn op drie oervormen: bol, kegel en piramide.

In 1907 schilderde Picasso het beroemde doek Les démoiselles d’Avignon (Museum of Modern Art, New York) waarop onder invloed van de Afrikaanse negerkunst de lichaamsdelen met gestileerde hoekige vormen worden weergegeven. De kubisten gingen de realiteit herordenen in meetkundige figuren, in ‘facetten’ van de werkelijkheid, waarbij het object als het ware van verschillende punten tegelijk gezien wordt. De schilderijen zien eruit alsof ze weerspiegeld worden in een geslepen kristal en het traditionele perspectief ( door Picasso ‘de ziekte van het oog’ genoemd) is vervangen door wat zij noemden ‘simultanéité’ (gelijktijdigheid).

Zoals de expressionisten achter de uiterlijke verschijningsvorm de essentie zochten, zocht de kubist achter de tijdelijke realiteit de eeuwige schoonheid van de geometrische abstracties. Net als bij de expressionisten verzwakte op die manier de herkenbaarheid en werd het schilderij soms non-figuratief. De belangrijkste schilders zijn de Spanjaarden Pablo Picasso (1881-1973) en Juan Gris (1887-1927), en de Fransen Geor­ges Braque (1882-1963) en Fernand Léger (1881-1955). Het begrip kubisme wordt vrijwel uitsluitend toegepast op de schilderkunst, al zijn er pogingen gedaan een kubistische literatuur te onderscheiden (het gedicht ''Zône'', 1913, van Guillaume Apollinaire bijvoorbeeld).

< >