Nederlands dichter en essayist (Gouda 8.8.1746 – Den Haag 2.4.1803). Van Alphen groeide op in Utrecht en studeerde daar en in Leiden rechten (promotie in 1768). Daarna eerst advocaat in Utrecht, later belangrijke ambtelijke functie in Utrecht, Leiden en Den Haag; uiteindelijk werd hij thesaurier-generaal (een topfunctie op het Ministerie van Financiën). In 1795 nam hij om politieke redenen ontslag. Hij ligt begraven in de Grote Kerk in Den Haag.
Van Alphens vrouw stierf in het kraambed van hun derde zoontje, toen de twee andere tweeënhalf en één jaar oud waren. Voor hen schreef hij opvoedkundige gedichtjes, die hij in 1778 – anoniem – publiceerde als Proeve van kleine gedichten voor kinderen, het eerste echte jeugdboek uit de Nederlandse literatuur. Het bundeltje met 24 gedichten had zoveel succes dat hij in hetzelfde jaar een tweede deel met 22 gedichten publiceerde (Vervolg der kleine…), nu niet meer anoniem. In 1782 volgde een derde deel met 20 nummers (Tweede vervolg der…).
De populariteit van de drie bundels is enorm geweest en enkele gedichten en regels zijn nog steeds algemeen bekend, zoals
Jantje zag eens pruimen hangen,
O! als eieren zo groot.
’t Scheen dat Jantje wou gaan plukken,
Schoon zijn vader ’t hem verbood.
Al snel kwamen er dan ook navolgers: al in 1778 publiceerde mede-Utrechtenaar Pieter ’t Hoen een bundel getiteld Nieuwe proeve van kleine gedichten voor kinderen! Binnen enkele jaren waren er al honderden kinderboeken op de markt. Van Alphens gedichten werden vertaald in het Frans, Duits, Engels en Maleis.