Nederlands dichter en prozaschrijver (Zeist 30.9.1899 – Op zee 21.6.1940). Studeerde rechten in Utrecht en Leiden, daarna advocaat. Vanaf 1933 literair mederwerker van de NRC. Hij maakte talrijke reizen, o.a. naar Duitsland, Noord-Afrika, Italië en Zwitserland en woonde vanaf 1938 in Frankrijk. Hij kwam om het leven toen de boot waarmee hij naar Engeland vluchtte door de Duitsers werd getorpedeerd.
Marsmans vroege werk is in wezen expressionistisch, maar vertoont inhoudelijk ook een zekere invloed van het futurisme. Hij noemde zijn eigen kunst vitalistisch, waarmee hij wilde aangeven dat hij zich verzette tegen de ‘wereldvlucht, vege tranen, ruisende dromen en de rest’ van het fin de siècle en streefde naar ‘realiteitsaanvaarding, weerbaarheid, koelte, soepelheid, snelheid’. De waarde van kunst wordt zijns inziens bepaald door de mate waarin intens leven in intense poëzie is omgezet, maar de áard van het leven, vóor en ná de kunstdaad, is indifferent. De intensiteit beslist, niet het morele gehalte. Door de zaak zo te zeggen, stel ik mij op vitalistisch standpunt en blijf moreel onverschillig.
Marsman verafschuwde de Nederlandse bekrompenheid (‘Holland is en blijft een ellende. Wie hier op de grond stampt zakt weg in de modder.’) en verheerlijkte de hartstochtelijk levende, wilskrachtige persoonlijkheid. Hij bewonderde de Duitse filosoof Friedrich Nietzsche (1844–1900) en diens theorieën over de ‘Ubermensch’: de superieure, zelfbewuste mens die niets moet hebben van halfzachtheid, nederigheid en democratische gelijkheid en die van zichzelf vindt dat hij ‘jenseits von Gut und Böse’ (‘voorbij goed en kwaad’) staat. Deze levensopvatting is op zijn minst verwantaan het fascisme en een tijdlang voelde Marsman zich inderdaad aangetrokken tot deze politieke richting. Maar al snel na de machtsovername van Hitler in 1933 zag hij in waartoe het fascisme leidde en werd hij een fel en principieel bestrijder ervan.