Nederlands romanschrijver (1922–2000; P.C.Hooftprijs 1998). Hoewel hij al veel langer schreef, debuteerde Hotz pas op vierenvijftigjarige leeftijd met de bundel Dood weermiddel (1976), die alom werd toegejuicht.
Een belangrijk onderwerp is de strijd tussen de seksen, waarbij de man meestal het onderspit delft. De sfeer is pessimistisch: schuld en boete, gefnuikte ambities, verloren illusies, generatieconflicten, mislukte relaties voeren de boventoon. Maar vrijwel steeds is er een ondertoon van humor en ironie. De criticus Reinjan Mulder verdeelde de verhalen in vier groepen: ‘licht vrouw-vrezende verhalen over oudere mannen’, ‘reconstructies van historische situaties’, ‘belevenissen van jongetjes tussen beide wereldoorlogen’ en ‘verhalen die spelen in de wereld van de Hollandse dixielandmuziek’. Vaak worden de historische verhalen als de beste beschouwd; de vierde categorie is autobiografisch (Hotz is een tijdlang jazztrombonist geweest). In diverse verhalen vindt men venijnige aanvallen op modieus links en op bepaalde vormen van feminisme, wat hem niet door iedereen in dank werd afgenomen. In verband hiermee zei hij in een interview: ‘Ik voer rotzakken van kerels op en daar valt niemand over. Er is me nooit mannenhaat verweten.’
Ook zijn tweede bundel, Ernstvuurwerk (1978), werd zeer geprezen. Maarten ’t Hart beëindigde zijn recensie ervan met: ‘Ik ben benieuwd of er dit jaar nog iets verschijnt dat zelfs maar in de schaduw kan staan van deze bundel.’ Volgens ’t Hart, die de auteur goed kende, zit er in deze twee bundels en de volgende drie (Proefspel, 1980; Duistere jaren, 1983; Eb en vloed, 1987) een soort roman verborgen: negen verhalen kunnen worden gelezen als een gefictionaliseerd verslag van het (slechte) huwelijk van zijn ouders.