Dit toneelstuk van eind 15e eeuw, dat als volledige titel heeft Den spiegel der zaligheid van Elckerlijc, geldt als de belangrijkste moraliteit (rederijkerstoneel) uit de Nederlandse literatuur. Een ‘spiegel’ is een tekst waaraan de lezer zich moet spiegelen, waaraan hij een voorbeeld moet nemen en waaruit hij iets leren kan. Wat hij moet leren staat in de ondertitel: ‘Hoe dat elckerlijc mense werd gedaagd Gode rekeningen te doen van zijnen werken’, d.w.z. hoe elk mens voor God wordt gedaagd om rekenschap af te leggen over zijn daden. Het stuk is een allegorie: de personages stellen geen mensen voor maar begrippen.
God is vertoornd omdat Elckerlijc (= iedereen) erop los leeft en stuurt Dood om Elckerlijc aan te kondigen dat hij gaat sterven. Elckerlijc probeert vergeefs Dood om te kopen; wel krijgt hij toestemming iemand mee te nemen die bij God voor hem zal pleiten. Achtereenvolgens vraagt hij Gezelschap (zijn vrienden), Magen en Neven (beide: familieleden) en ’t Goed (bezittingen), maar die weigeren alle vier. Dan gaat hij naar Deugd, die wel wil meegaan maar die te zwak en te ziek is. Deugd verwijst hem naar Kennisse (zelfkennis), die hem bij Biecht brengt, aan wie hij zijn zonden opbiecht. Hierdoor wordt Deugd genezen en samen met Kennisse, Schoonheid, Vroedschap (verstand), Kracht en Vijf Zinnen begeleidt zij hem naar het graf. Deugd en Kennisse blijven bij hem wanneer hij sterft, terwijl de anderen weggaan. Elckerlijc en Deugd gaan samen naar de hemel, waar een Engel hen opwacht; Kennisse blijft achter.
Niet alleen vanwege de zeer moralistische inhoud is het stuk een typisch rederijkerswerk, ook vanwege de kunstige opbouw. In de proloog spreekt God over Elckerlijc, in het nawoord de schrijver over Elckerlyc. Het eigenlijke stuk valt in vijf delen uiteen: Elckerlijc en de Dood; Elckerlijc spreekt met Gezelschap, Magen, Neven en ’t Goed; Elckerlijc met Deugd, Kennisse en Biecht; de ontmoeting met Schoonheid, Vroedschap, Kracht en Vijf Zinnen; Elckerlijc en de Engel. Kennisse, de persoon die Elckerlijc tot inkeer brengt treedt ongeveer in het midden van het stuk op. Daarvóór heeft Elckerlijc te maken met figuren die iets buiten hem vertegenwoordigen en hem meteen in de steek laten. Na Kennisse komt hij in contact met figuren die zijn innerlijk vertegenwoordigen en die hem pas bij zijn dood in de steek laten. Vóór Kennisse treden in totaal zes personen op, erna eveneens. In het stuk is bovendien nog een ander rederijkerskenmerk verborgen: sommige passages zijn in feite een referein of een rondeel.