Autonome republiek binnen de Russische Federatie die zich in november 1991 afscheidde.
Tsjetsjeno-Ingoesjetië was een voornamelijk door islamieten bewoonde autonome republiek binnen de Russische Federatie. In augustus 1991 werd de communistische leiding van de republiek ten val gebracht door demonstraties in de hoofdstad Grozny. In oktober 1991 nam het Tsjetsjenen Nationaal Congres (TNC) onder leiding van generaal Dzjachar Doedajev het heft in handen. De militaire arm van de TNC, de Nationale Garde, bezette het hoofdkwartier van de KGB en omsingelde de radio- en televisiestudio's. Ondanks protesten uit Moskou werden op 27 oktober presidentsverkiezingen gehouden die met tachtig procent van de stemmen werden gewonnen door Doedajev. Op 8 november kondigde de Russische president Boris Jeltsin de noodtoestand af, en stuurde troepen naar de republiek. Desondanks riepen de Tsjetsjenen de onafhankelijkheid van hun republiek uit.
In maart 1992 weigerde Tsjetsjeno-Ingoesjetië het Federatieverdrag van de Russische Federatie te tekenen, omdat het Tsjetsjeense deel van de republiek onafhankelijk wilde blijven. Op 4 juni werd door de Opperste Sovjet van Rusland de vorming van de Ingoesjetische Republiek binnen de Russische Federatie goedgekeurd. Het uiteenvallen van Tsjetsjeno-Ingoesjetië was onvermijdelijk geworden door de eigenzinnige opstelling van de Tsjetsjenen.
In Tsjetsjenië zelf bestonden veel interne spanningen, wat bleek uit een bomaanslag op 27 mei 1994 op president Doedajev. In juni 1994 brak een burgeroorlog uit toen Doedajev-gezinde militairen de hoofdkantoren van twee oppositieleiders in Grozny binnenvielen. Russische troepen steunden de oppositie. Op 11 december 1994 begonnen Russische troepen aan een offensief tegen de regering van president Dzjachar Doedajev, die zich overigens inmiddels Dzjochar Doedajev noemde. De Russische invasie verliep in tegenstelling tot de optimistische voorspellingen uiterst moeizaam; pas in maart 1995 viel Grozny in handen van de Russische troepen. Daarmee was de oorlog niet voorbij; de Doedajev-aanhangers trokken zich in de bergen terug en bereidden een guerrilla voor. In juni kwam een einde aan de strijd. Op 14 juni vielen ongeveer honderd gewapende Tsjetsjeense commando's de Zuid-Russische stad Boedjonnovsk aan. Zij doodden vele inwoners, en brachten honderden mensen als gijzelaar naar een ziekenhuis. Op 17 juni bestormden Russische troepen het ziekenhuis en bevrijdden ruim tweehonderd gijzelaars; de actie kostte veel gijzelaars het leven. Na telefonische onderhandelingen tussen de Russische premier Tsjernomirdin en commandoleider Basajev werden de overgebleven 126 gijzelaars op 18 juni vrijgelaten. De Russische troepen staakten daarop de strijd. Naar schatting waren tot de zomer van 1995 achttienhonderd Russen en tienduizend Tsjetsjenen gesneuveld. Verder waren zeker twintigduizend Tsjetsjeense burgers om het leven gekomen. Driehonderdvijftigduizend mensen waren dakloos geworden of gevlucht.
Na de gijzelingsactie begonnen moeizame vredesonderhandelingen, die zich maandenlang voortsleepten. Ondertussen bleef de toestand gespannen; het kwam nog regelmatig tot gevechten tussen Tsjetsjenen en Russische militairen.