Het verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (EEG), getekend door Frankrijk, Italië, West-Duitsland en de Benelux-landen, dat op 1 januari 1958 van kracht werd.
In artikel 2 van het Verdrag van Rome wordt gesteld dat de Gemeenschap tot taak heeft door het instellen van een gemeenschappelijke markt en door het geleidelijk nader tot elkaar brengen van het economisch beleid van de lidstaten, de ontwikkeling van de economische activiteiten van de lidstaten beter op elkaar af te stemmen. Ook wordt gestreefd naar een gestage en evenwichtige economische expansie, een grotere stabiliteit, een verbetering van de levensstandaard en nauwere betrekkingen tussen de lidstaten.
Artikel 3 bevat een aantal maatregelen om de doelstellingen van artikel 2 te bereiken. Onder meer worden genoemd: de afschaffing van douanerechten; een vrij verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal; een gemeenschappelijk landbouwbeleid; coördinatie van het economisch beleid van de lidstaten; het tegengaan van onjuiste concurrentie; het harmoniseren van nationale wetgevingen en de associatie van landen en gebieden overzee met de EEG om het handelsverkeer uit te breiden.
De douanetarieven waren al in 1968 geharmoniseerd. De interne markt is echter ook in het midden van de jaren negentig nog niet gerealiseerd. Het bleek heel moeilijk de lidstaten ertoe te brengen hun grenzen open te stellen om een vrij verkeer van personen, goederen en kapitaal mogelijk te maken.
Het Verdrag van Rome kan als de grondwet van de Europese Gemeenschap en van haar opvolgster de Europese Unie worden gezien. In de Europese Akte, die op 1 juli 1987 in werking trad, werd het Verdrag van Rome herzien.