De 31e president van de Verenigde Staten (1929-33).
Herbert Hoover studeerde in 1895 af als mijningenieur aan de Stanford Universiteit. Hij werkte daarna jarenlang in het buitenland en verwierf een uitstekende reputatie. In de Eerste Wereldoorlog was hij vanuit Londen verantwoordelijk voor geallieerde hulpoperaties. In 1917 benoemde president Wilson hem tot hoofd van de nationale voedselvoorziening. De eerste jaren na de oorlog was hij betrokken bij voedselacties in Europa om hongersnoden te bestrijden.
In 1921 maakte Hoover zijn entree in de politiek als minister van Handel onder de Republikeinse president Harding (1921-23); hij behield deze post onder Hardings opvolger Coolidge (1923-29). Hoover voerde een protectionistische politiek.
Toen Coolidge van een nieuwe kandidatuur afzag, werd Hoover de Republikeinse kandidaat. Hij won de presidentsverkiezingen van 1928 met overmacht. Hoover meende de economische crisis, die in zijn eerste ambtsjaar was begonnen, te kunnen bestrijden met belastingverlagingen, waardoor de koopkracht zou stijgen. De maatregel had echter nauwelijks effect op de economie, omdat de Amerikaanse belastingen al laag waren. In 1931 stelde hij het Hoover-moratorium in, waardoor Duitsland een jaar lang werd vrijgesteld van herstelbetalingen. Hoovers passieve houding in de economische crisis werd in de verkiezingen van 1932 door de kiezers afgestraft: de Democratische presidentskandidaat F.D. Roosevelt zegevierde.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog was Hoover opnieuw bij hulpacties betrokken. In 1946 benoemde president Truman hem tot coördinator van een voedselprogramma om hongersnoden aan te pakken. Hij leidde vervolgens twee Hoover-commissies (1947-49; 1953), bedoeld om bestuursprocedures te stroomlijnen en het overheidsapparaat efficiënter te maken.