Voluit: Willem I Frederik Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groothertog van Luxemburg; geboren op 24 augustus 1772 te Den Haag, overleden op 12 december 1843 te Berlijn; zoon van prins Willem V van Oranje en prinses Wilhelmina van Pruisen; Vorst van Fulda en Corvey, Graaf van Dortmund, Heer van Weingarten 1802-1806, Vorst van Nassau 1806-1815, Soeverein Vorst der Verenigde Nederlanden 1813-1815, Koning der Nederlanden 1815-1840, Groothertog van Luxemburg 1815-1840, Hertog van Limburg 1839-1840; na troonsafstand 1840: Koning Willem Frederik, Graaf van Nasssau; trouwde 1) 1791 prinses Wilhelmina van Pruisen (1774-1837), trouwde 2) 1841 Henriette gravin d’Oultremont de Wégimont (1791-1864); uit eerste huwelijk vier kinderen: Willem II (1792), Frederik (1797), Pauline (1800) en Marianne (1810).
Willem Frederik werd op 24 augustus 1772 geboren op paleis Huis ten Bosch in Den Haag als zoon van erfstadhouder Willem V en prinses Wilhelmina van Pruisen. Hoewel Willem V een intellectueel man was en veel kennis bezat van de staatsinstellingen van de Republiek, bleek hij slecht het hoofd te kunnen bieden aan de toenemende politieke tegenstellingen tussen patriotten en orangisten. In 1787 escaleerden de tegenstellingen en kon alleen door militair ingrijpen van zijn zwager, koning Friedrich Wilhelm II van Pruisen, het stadhouderlijk gezag worden gehandhaafd. Willem Frederik groeide op in deze jaren van tegenstellingen en regeringloosheid. Zijn docenten de Amsterdamse atheneumprofessor Tollius en de Pruisische militair De Stanford omschreven hem als een ambitieuze, plichtsgetrouwe en bovenal perfectionistische leerling. Uit opmerkingen van zijn moeder blijkt dat deze eigenschappen niet altijd positief uitpakten, omdat Willem Frederik per se juiste beslissingen wilde nemen en daardoor dikwijls geplaagd werd door besluiteloosheid.
In 1788 maakte Willem Frederik met zijn docenten een lange reis door Duitsland. Tijdens deze reis werd hij voorgesteld aan zijn nichtje Wilhelmina van Pruisen. Twee jaar later, op 1 oktober 1790, zou hij met haar in het Koninklijk Paleis te Berlijn in het huwelijk treden. Samen met Wilhelmina in de familie ‘Mimi’ genoemd kreeg hij vier kinderen: in 1792 de latere koning Willem II, in 1797 prins Frederik, in 1800 prinses Pauline, en in 1810 als nakomertje prinses Marianne.
Na terugkeer uit Duitsland begon Willem Frederik in Leiden aan een studie staatswetenschappen. Erg intensief was deze studie niet, want naast student was de prins ook lid van de Raad van State en bekleedde hij in het leger van zijn vader de post van generaal der infanterie. Toen in 1793 het revolutionaire Franse bewind de Republiek de oorlog verklaarde, trad Willem Frederik op als bevelhebber van een van de Nederlandse veldlegers. Zijn talenten lagen echter niet op het slagveld, maar meer in de logistieke en administratieve organisatie van de strijdkrachten. De Nederlandse troepen bleken uiteindelijk niet bij machte het Franse revolutionaire geweld tegen te houden, en toen de Franse troepen Holland bezetten nam Willem Frederik op 18 januari met zijn vader de wijk naar Engeland.
Ballingschap Anders dan zijn vader kon Willem Frederik niet berusten in de omstandigheden waarin hij en zijn familie verkeerden. Hij keerde terug naar het continent en probeerde vanuit Berlijn contact te houden met orangisten in de Bataafse Republiek. In 1799 ondersteunde hij een Engels-Russische invasie in de kop van Noord-Holland. De expeditie liep uit op een fiasco. De proclamaties die Willem V en zijn oudste zoon aan het Nederlandse volk richtten waren erg conservatief en riepen weinig sympathie op bij de bevolking. Na zes weken tekenden de Engelsen de capitulatie, en de prins keerde hierop met de Engels-Russische vloot terug naar Engeland.
Ondanks het debacle van de invasie bleef Willem Frederik rechtsherstel van zijn familie verlangen. Door toenadering te zoeken tot Napoleon, die in 1799 in Frankrijk aan de macht was gekomen, probeerde hij opnieuw voet aan de grond te krijgen in de Bataafse Republiek. Toen dit niet lukte vestigde hij zich met zijn familie in de Nassause erflanden. Tegen de wil van Willem V stemde Willem Frederik vervolgens in met een voorstel van Napoleon om in ruil voor vijf miljoen gulden afstand te doen van alle aanspraken op oude functies en bezittingen. Behalve deze financiële schadeloosstelling ontving hij tevens enige kerkelijke bezittingen op Duits grondgebied, waaronder het prinsbisdom Fulda, de abdijen Corvey en Weingarten en de stad Dortmund. Willem Frederik bestuurde deze bezittingen naar voorbeeld van zijn oudoom Frederik de Grote onder het credo ‘voor het volk, niet door het volk’.
Van inspraak moest hij niets hebben. Op zestienjarige leeftijd had hij reeds aan Tollius verklaard dat hij vond dat aan democratisch bestuur grote nadelen kleefden, omdat een gekozen ‘volksregering’ de toestemming van ‘eene zoo grote getal van menschen’ nodig had dat het onmogelijk was geheimhouding te bewaren en tot goede besluiten te komen. In Fulda regeerde Willem Frederik dan ook slechts met behulp van een kabinetsraad en een klein groepje adviseurs. Niet zonder succes overigens, want onder zijn negentigduizend onderdanen was hij geliefd. Als echte landsvader doorkruiste hij het staatje talloze keren te paard om eigenhandig te informeren hoe het vorstendom ervoor stond en verzoeken van zijn onderdanen aan te horen.
In 1806 stierf Willem V aan een beroerte, waarna zijn zoon hem opvolgde in de Nassause erflanden. Willem Frederik koos daarna de zijde van Pruisen, met als gevolg dat hij door Franse troepen uit Fulda en de Nassause erflanden werd verjaagd. In de jaren die hierop volgden vestigde hij zich met zijn gezin in Berlijn en beheerde hij zijn privé-bezittingen in Posen en Silezië. Tevergeefs zocht hij in deze jaren naar compensatie voor verloren belangen. Over een herstel van zijn functies in de Nederlanden kon hij slechts dromen. In 1806 had Napoleon namelijk zijn broer Lodewijk tot Koning van Holland benoemd, en vier jaar later lijfde hij de Nederlanden uit onvrede met zijn broers prestaties bij het Franse keizerrijk in.
Terugkeer en verheffing In oktober 1813 keerden de kansen toen Napoleon een beslissende nederlaag leed in de Volkerenslag bij Leipzig. Willem Frederik reisde hierop ijlings af naar Londen om bij de Engelse regering te informeren of er in het post-napoleontische Europa een rol voor hem was weggelegd. Rond dezelfde tijd kwam in Den Haag onafhankelijk van de prins een orangistisch driemanschap, bestaande uit Van Hogendorp, Van der Duyn van Maasdam en Van Limburg Stirum, bijeen om zich te beraden op het vertrek van de Fransen. De tijd leek rijp voor een herstel van Oranje, en op 21 november vaardigde het driemanschap een proclamatie uit waarin zij het gezag over de Noordelijke Nederlanden claimden en de prins uitnodigden met spoed de oversteek naar zijn vaderland te maken. Zonder enige garanties en slechts onder de bescherming van een Engels oorlogsfregat waagde Willem Frederik deze oversteek. Op 30 november landde hij op het strand van Scheveningen.
Onzeker over zijn lot en bang om verkeerde uitspraken te doen stelde hij zich in het begin uiterst afwachtend op, verklarend dat hij tevreden zou zijn met een benoeming in ‘dezelfde rang die zijn vader had bekleed’. Het pakte anders uit. Op 2 december werd hij ‘onder de belofte’ van een ‘wijze constitutie’ tot ‘Soeverein Vorst der Nederlanden’ uitgeroepen. Een restauratie van de oude Republiek was hiermee van de baan. Willem Frederik werd hoofd van een in de Franse tijd ontstane eenheidsstaat en na het aannemen van een grondwet op 30 maart 1814 in Amsterdam ingehuldigd. ‘Willem de Eerste’ hield zich na zijn aantreden vooral bezig met buitenlandse politiek. Hij richtte zich op de teruggave van de koloniën die gedurende de Franse bezetting onder Engels bestuur hadden gestaan.
Eind december 1813 verschoof het accent van zijn buitenlandse beleid in de richting van territoriale expansie. Nog maar net soeverein van Noord-Nederland, dacht hij wars van enige bescheidenheid aan het territorium van de Zuidelijke Nederlanden, Luxemburg en het gebied tussen Rijn, Maas en de Moezel. Tegenover de geallieerde mogendheden (Engeland, Pruisen, Rusland en Oostenrijk) rechtvaardigde Willem I deze uitbreiding door te wijzen op het belang van een Noordelijke bufferstaat tegen Frankrijk. De geallieerden waren echter niet erg enthousiast, omdat Willem I’s territoriale eisen verregaand waren en Frankrijk niet direct meer een bedreiging leek te vormen. De steun van Engeland bleek uiteindelijk doorslaggevend. Rusland stemde met vereniging van Noord- en Zuid-Nederland in, nadat de Britten hadden toegezegd de schulden af te betalen die tsaar Alexander I had gemaakt om de Fransen uit het gebied te verdrijven.
Oostenrijk ging overstag toen minister Metternich de voor- en nadelen van een nieuw Oostenrijks België had afgewogen. En Pruisen toonde zich tevreden toen duidelijk werd dat Willem I’s wens tot aan de Moezel te regeren door de Engelsen als onrealistisch werd bestempeld. Willem I verloor zijn Nassause erflanden aan Pruisen en kreeg als compensatie het groothertogdom Luxemburg.
Koningschap Voordat de mogendheden tot overeenstemming waren gekomen, raakte Europa opnieuw in conflict. Napoleon was begin maart van Elba ontsnapt en begon, teruggekeerd in Parijs, een campagne tegen de geallieerden. Voor Willem I vormde dit aanleiding zijn positie te onderstrepen. Op 16 maart 1815 kondigde hij per proclamatie af dat hij voortaan de koningstitel zou voeren. Mede door toedoen van de onder commando van de Prins van Oranje staande Nederlandse troepen werd Napoleon uiteindelijk bij Waterloo verslagen: als bufferstaat had het Verenigd Koninkrijk hiermee zijn nut bewezen.
Rond dezelfde tijd dat Napoleon zijn Waterloo vond, werd onder het voorzitterschap van G.K. van Hogendorp een nieuwe grondwet opgesteld. Deze grondwet was een herziening van de constitutie van 1814. Onder invloed van de Belgische commissieleden werd een aantal belangrijke wijzigingen aangebracht. Zo werd bepaald dat de Staten-Generaal niet uit één kamer maar uit een Eerste en Tweede Kamer zou bestaan. Ook werd op aandringen van de Belgen besloten de vrijheid van drukpers in de Grondwet op te nemen. Dit laatste was voor die tijd zeer vooruitstrevend.
Als gevolg van de bepaling dat de regering om de tien jaar een rijksbegroting aan de Tweede Kamer diende voor te leggen kon het parlement nauwelijks controle uitoefenen op de overheidsuitgaven. Dit gaf de Koning veel vrijheid om het beleid te bepalen. Dat werd nog eens versterkt doordat de ministeriële verantwoordelijkheid en het recht van amendement in de Grondwet ontbraken. Willem I maakte dankbaar gebruik van de ruimte die door de grondwetcommissie aan hem werd gegeven. Tijdens zijn 25-jarig koningschap bemoeide hij zich tot in de kleinste details met staatszaken. Vooral op economisch terrein was zijn bemoeienis groot.
Later heeft Willem I dan ook terecht de bijnamen ‘koopman-koning’ en ‘kanalenkoning’ gekregen. Om het Noorden en Zuiden te integreren gaf hij de opdracht voor grote infrastructurele projecten en riep hij diverse instellingen in het leven. De Nederlandsche Bank, de Algemeene Maatschappij voor Volksvlijt en de Nederlandsche Handel-Maatschappij zijn hier enkele voorbeelden van. Deze instellingen fungeerden overigens niet alleen als kredietbank of maatschappij om de industrialisatie en de handel te bevorderen. Ze waren voor de koning ook in politiek opzicht van belang om de finesses van zijn financiële beleid voor het parlement geheim te houden.
Hoewel Willem I vanaf 1818 steeds meer bij Koninklijk Besluit regeerde, diende hij met verschillende krachten binnen het politieke bestel rekening te houden. Zo moest hij in de eerste jaren verantwoording afleggen aan Clancarty, de Engelse ambassadeur in Nederland. Ook diende hij rekening te houden met de notabelen die in november 1813 zijn terugkeer mogelijk hadden gemaakt. Met dit laatste had Willem I veel moeite. In 1816 kwam hij in aanvaring met Van Hogendorp en in de jaren daarna volgde het ontslag van de ministers Roëll en Falck. Veel steun vond de koning bij minister van Justitie C.F. van Maanen, een technocraat die reeds onder koning Lodewijk had gediend en voorstander was van een sterke centrale staat.
Van Maanens ster rees nadat door zijn toedoen een chantagepoging was verijdeld. Twee oud-officieren dreigden naar buiten te brengen dat de Prins van Oranje een voorliefde voor jonge heren en voor het kaartspel had en vroegen 63.000 gulden aan de koning om dat stil te houden. Van Maanen speelde ook een grote rol bij het in toom houden van de publieke opinie. Vanaf 1818 groeide zowel in Noordals Zuid-Nederland het aantal politieke tijdschriften. De koning moest weinig hebben van een kritische pers en stond Van Maanen toe een streng persbeleid te voeren. Met name in het Zuiden leidde dit tot talloze arrestaties.
Het repressieve drukpersbeleid voorkwam niet dat tijdens Willem I’s regering diverse politieke crises ontstonden. De eerste van deze crises vond plaats in 1819 toen de Tweede Kamer onder druk van de publieke opinie en uit onvrede met de hoge belastingen weigerde in te stemmen met de eerste tienjarige begroting. Door de Noorden Zuid-Nederlandse afgevaardigden tegen elkaar uit te spelen lukte het de koning uiteindelijk toch goedkeuring te krijgen. Hij voorkwam evenwel niet dat het vertrouwen in zijn koningschap aanzienlijke schade opliep. Na 1827 zette deze slijtage door. In het Zuiden hadden de liberalen en katholieken genoeg van de ‘Neerlandisatie’ van het onderwijs en de reorganisatie van de katholieke kerk.
Met name de sluiting van de kleine seminaries in 1825 en de verplichting voor priesterstudenten om colleges aan het Collegium Philosophicum te volgen leidden tot veel onrust. De afkeer van Willem I’s beleid had uiteindelijk tot gevolg dat de Zuid-Nederlandse katholieken en liberalen de handen ineensloegen en via een niet aflatende stroom van petities herstel van hun ‘grieven’ eisten. Eind 1829 verergerde de crisis doordat de Tweede Kamer de tweede tienjarige begroting weigerde goed te keuren. Vooral onder jonge liberale Kamerleden uit zowel het Noorden als Zuiden was het besef ontstaan dat de koning zich aan de controle van het parlement kon onttrekken omdat er binnen het politieke bestel geen ministeriële verantwoordelijkheid bestond. Naast volledige openbaarheid van financiën eisten ze dan ook politieke hervormingen.
Willem I kon moeilijk omgaan met de groeiende tegenkrachten. Hij weigerde tegemoet te komen aan de eisen van de oppositie en onderstreepte nadat het tienjarig budget was afgekeurd zijn positie in een koninklijke boodschap. Even later in het voorjaar begon hij aan een populariteitscampagne in het Zuiden. Sinds Fulda had Willem I de neiging om buiten de officiële politieke kanalen contact met het volk te hebben. Hij hield elke week audiëntie en maakte dikwijls werkbezoeken. Dat hij voeling probeerde te houden met wat er onder het volk leefde kwam zijn populariteit ten goede. Tijdens zijn reis door de Zuidelijke Nederlanden werd hij dan ook nagenoeg overal enthousiast ontvangen.
Het enthousiasme waarmee Willem I in het Zuiden werd ontvangen, bood geen soelaas voor zijn groeiende politieke problemen. Eind 1829 diende de regering opnieuw een tienjarige begroting in. Wederom klonk er vanuit de Tweede Kamer veel kritiek. Toen het uiteindelijk op stemmen aankwam, oordeelde de Noord-Nederlandse oppositie dat de Belgen te ver gingen in hun eisen, en stemden de meeste afgevaardigden uit angst dat de tegenstellingen zouden escaleren voor de begroting. De Zuid-Nederlandse Kamerleden wisten evenwel van geen wijken. Gesteund door de publieke opinie in het Zuiden zegden ze elke medewerking op totdat de koning de zo gehate taal- en onderwijsbesluiten had teruggedraaid en een begin met politieke hervormingen had gemaakt. De koning weigerde hierop in te gaan.
Afscheiding en abdicatie In augustus 1830 braken er na de opvoering van Aubers vrijheidsprikkelende opera La Muette de Portici rellen in Brussel uit. Mede door een zeer verontwaardigde reactie van het Noorden hier zag men de rellen als een poging van het Belgische en katholieke volksdeel om de machtsbalans binnen het Koninkrijk te beïnvloeden groeide het oproer uit tot een nationale opstand. Begin oktober riep een provisorische regering de Belgische onafhankelijkheid uit. Nog geen jaar later had men in Leopold van Saksen-Coburg-Gotha een nieuwe koning.
Willem I stond de scheuring van zijn Koninkrijk niet zomaar toe, en gaf meteen na de Belgische onafhankelijkheidsverklaring opdracht tot mobilisatie van het leger. In augustus 1831 deed hij een poging het Zuiden terug te veroveren. Deze Tiendaagse Veldtocht was een groot succes totdat de Belgen hulp van de Fransen kregen. De Europese mogendheden riepen Willem I nu een halt toe en dwongen hem in mei 1833 een wapenstilstand met België te tekenen. Dit bestand leidde niet tot vrede, omdat er nog geen akkoord was bereikt over de scheidingsvoorwaarden. Willem I, die grote moeite had met de ‘onaanzienlijkheid’ van zijn plotseling gehalveerde Koninkrijk, eiste een gunstige regeling voor het Noorden.
Hij hield het leger gemobiliseerd en weigerde om de scheiding te bekrachtigen totdat er een voor hem aanvaardbare regeling was getroffen. Deze lang volgehouden volhardingspolitiek had grote economische gevolgen en leidde uiteindelijk tot een enorme staatsschuld. Pas in maart 1838 stemde hij onder grote zowel binnenlandse als buitenlandse druk officieel met de Belgische afscheiding in. In de twee jaren daarna bleek hij ook niet langer politieke hervormingen tegen te kunnen houden. Op 4 september 1840 tekende hij met de grootst mogelijke tegenzin een grondwetswijziging waarin een strafrechtelijke vorm van ministeriële verantwoordelijkheid was opgenomen en de tienjarige begroting vervangen was door een jaarlijkse.
Willem I had reeds kenbaar gemaakt in het huwelijk te willen treden met Henriette d’Oultremont, een hofdame van de in 1837 overleden ‘Mimi’. In het land reageerde men verontwaardigd op dit voornemen omdat ‘Jetje Dondermond’ van geboorte katholiek en Belgische was. De regeringsmoede Willem I was evenwel niet te vermurwen. In oktober 1840 deed hij afstand van het koningschap en vertrok naar Berlijn om in het Nederlandse paleis Unter den Linden nog enige gelukkige jaren met Henriette door te brengen. Op 12 december 1843 stierf Willem Frederik hier onverwacht, en op 2 januari 1844 werd hij bijgezet in de koninklijke grafkelder in de Nieuwe Kerk te Delft.