De benaming voor een internationaal verbreide, maar in feite landelijk en plaatselijk georganiseerde broederschap van vrijmetselaren of maçons. De broederschap is geen geestelijke stroming of levensbeschouwing, maar streeft wel naar een gezamenlijke én persoonlijke bezinning op de levenshouding.
Prins Frederik, zoon van koning Willem I, was vanaf 1816 tot aan zijn dood in 1881 grootmeester-nationaal van de Nederlandse tak van de vrijmetselarij. Ook van andere leden van het Koninklijk Huis is bekend dat zij affiniteit hadden met de broederschap.Van de meeste loges kunnen uitsluitend mannen lid worden. Door de gelofte van geheimhouding die de leden afleggen, hangt er in de ogen van velen een sfeer van geheimzinnigheid rond de activiteiten van de organisatie. Het mystieke karakter ervan wordt versterkt door het veelvuldig gebruik van rituelen en symboliek. Voor de vrijmetselarij is de mens een ruwe steen, die eenieder bijschaaft om zo bij te dragen aan een tempel van levende bouwstenen. Als hoogste symbool kent de vrijmetselarij de ‘Opperbouwmeester des Heelals’. Binnen de vrijmetselarij vormen plaatselijke zelfstandige groepen loges, die landelijk onder het gezag staan van een ‘grootmacht’: orde, grootloge of grootoosten genaamd.
De loge wordt voorgezeten door een meester, de grootloge door een grootmeester. De vrijmetselarij is ontstaan in Engeland. In 1717 werd in Londen de eerste grootloge gevormd. In Nederland startten de vrijmetselaars officieel hun activiteiten in 1734, toen in Den Haag gedurende het zogenaamde Tweede Stadhouderloze Tijdperk de eerste loge werd opgericht. Al vanaf het vroege begin lijkt er een nauwe band te bestaan tussen het Huis Oranje-Nassau en de vrijmetselarij, hetgeen niet tot ieders genoegen was. Kort na de oprichting werd in 1735 door de Staten van Holland en West-Friesland de ‘prinsgezinde’ vrijmetselarij verboden.
Waarschijnlijk werden zij daarin geleid door het idee dat de vereniging onder leiding van een grootmeester een vorm van soevereine macht nastreefde, vergelijkbaar met de vermoede monarchale ambities van het Oranjehuis. Stadhouder Willem IV liet in een van de zalen van paleis Het Loo een beeltenis aanbrengen van een symbool van de vrijmetselarij.
Gedurende de Bataafse Republiek was het maçonnieke verenigingsleven enige tijd verboden. Na terugkeer van de Oranjes uit ballingschap in Londen in 1813 werd in 1816 prins Frederik met instemming van zijn vader grootmeester van de Nederlandse vrijmetselaarsorde. Koning Willlem I zag voor zijn zoon een ‘waakhondfunctie’ weggelegd; hij zou radicale opvattingen het hoofd moeten bieden. In 1817 werd ook de latere koning Willem II ingewijd. Veel protestantse vorstenhuizen in Europa achtten de vrijmetselarij compatibel met hun godsdienstige overtuiging (bijvoorbeeld in Groot-Brittannië, Pruisen en Zweden). Prins Frederik bekleedde de functie van grootmeester tot aan zijn dood.
Hij zag in de broederschap een mogelijkheid om de banden tussen de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden aan te halen. Door de Belgische opstand in 1830 kwam daar echter niet veel van terecht. In 1866 schonk de prins ter gelegenheid van zijn veertigjarige jubileum een uitgebreide bibliotheek met boeken over vrijmetselarij en andere geheime genootschappen aan de Orde. Deze bibliotheek maakt nog steeds deel uit van het Cultureel Maçonniek Centrum Prins Frederik in Den Haag.
Na Frederiks dood werd in 1882 kroonprins Alexander, zoon van koning Willem III, grootmeester-nationaal. Die benoeming was zowel binnen de vrijmetselarij als binnen christelijke kringen niet onomstreden. Gezien zijn verwachte latere rol als Koning, vonden veel vrijmetselaars dat hij geen ongebonden leider van hun broederschap kon zijn. En in christelijke kring werd en wordt het gedachtegoed van de broederschap door velen als niet in overeenstemming met het geloof gezien. Prins Alexander kwam als grootmeester al snel in conflict met het bestuur van de broederschap en was van zins af te treden. Voordat het zover kwam, overleed de prins (1884).
Na Alexander zijn er, ook door het lange tijd ontbreken van mannelijke leden van het Koninklijk Huis, geen Oranjes meer geweest die het grootmeesterschap van de broederschap hebben vervuld. Koningin Juliana kreeg in 1954 bij een bezoek aan Engeland nog een hoge onderscheiding van de vrijmetselaars aldaar.