Orangist en pleitbezorger van de invoering van een constitutionele monarchie in Nederland; geboren op 27 oktober 1762 te Rotterdam, overleden op 5 augustus 1834 te Den Haag. Van Hogendorp was in eerste instantie conservatief maar werd later meer liberaal.
Als lid van het voorlopig bestuur na de aftocht van de Fransen droeg hij bij aan de terugkomst van prins Willem Frederik van Oranje en Nassau naar Nederland, waarna deze Soeverein Vorst werd. Van Hogendorp was verder onder meer voorzitter van twee grondwetscommissies.In de nadagen van de Republiek onderhield de familie Van Hogendorp goede banden met Oranjes. Door bemiddeling van prins Willem V werd Gijsberts vader resident in Indië. Wilhelmina van Pruisen, de echtgenote van de erfstadhouder, droeg vervolgens zorg voor de opvoeding van zowel Gijsbert Karel als diens broer Dirk. Beiden volgden een militaire opleiding aan een vooraanstaande Pruisische cadettenschool. Hier maakte Gijsbert kennis met de ideeën van de Duitse Verlichting. In 1781 keerde Van Hogendorp terug naar Nederland om op verzoek van het stadhouderlijk echtpaar officier bij de Hollandse Gardes te worden.
In 1783 vertrok Van Hogendorp naar de Verenigde Staten om daar kennis te nemen van het politieke ideeëngoed van de jonge republiek. Het schip waarmee hij reisde, verging in een storm, maar Van Hogendorp overleefde de ramp. In de Verenigde Staten ontmoette hij diverse belangrijke grondleggers van het Amerikaanse staatsbestel, onder anderen de latere president Thomas Jefferson. Van Hogendorp promoveerde in 1786 aan de universiteit te Leiden in de rechten. Toen de spanningen tussen prinsgezinden en patriotten hevig opliepen, koos Van Hogendorp de kant van de Oranjes, die Den Haag tijdelijk hadden verlaten. Kort na hun terugkeer in 1787 werd hij benoemd tot (plaatsvervangend) pensionaris van Rotterdam.
In de daaropvolgende zogenoemde Franse tijd (vanaf 1795) werd hij opzijgezet en was hij een weinig succesvol koopman. Terwijl Gijsbert Karel trouw bleef aan de Oranjes en zich afzijdig hield van praktische politiek, koos zijn broer Dirk de kant van Frankrijk en werd onder meer minister onder koning Lodewijk.
In 1801 verspreidde Van Hogendorp zijn ‘Verklaring aan het Staatsbewind, over de Staatsregeling’, waarin hij pleitte voor een constitutioneel staatsbestel met een prins uit het Huis Oranje-Nassau aan het hoofd. Restauratie van het prinselijk gezag stond op dat moment buiten iedere realiteit en de verklaring sorteerde dan ook geen enkel effect. In 1812 schreef Van Hogendorp als ambteloos burger zijn ‘Schets eener Grondwet’, bedoeld voor de inrichting van het land na de ineenstorting van het keizerrijk. Hierin ging hij voor het eerst uit van een constitutionele monarchie met een erfelijk koningschap voor leden van het Huis Oranje-Nassau. Op 19 oktober 1813 verloor Napoleon de slag bij Leipzig. Daarna raakten de Fransen zienderogen hun greep op Nederland kwijt.
Van Hogendorp nam daarop met onder anderen Adam baron van der Duyn van Maasdam en Leopold graaf van Limburg Stirum het voortouw bij de bevrijding van het land. Hij nam op 21 november met Van der Duyn van Maasdam tijdelijk het landsbestuur op zich om de terugkeer van de Prins van Oranje voor te bereiden. Op 30 november kwam Willem Frederik onder grote publieke belangstelling aan in Scheveningen. Van Hogendorp was daar niet bij; hij was door jicht aan huis gekluisterd en zou dezelfde avond door de prins worden bezocht. Opvallend genoeg was het treffen tussen beide mannen verre van hartelijk.
Later zou de onverenigbaarheid van hun karakters en ideeën hun relatie verder verslechteren.
Op 2 december 1813 aanvaardde prins Willem Frederik als Willem de Eerste de soevereiniteit. De Soeverein Vorst stelde een ‘wijze constitutie’ in het vooruitzicht, die de rechten en vrijheden van de bevolking moest waarborgen. Op 21 december benoemde Willem I een commissie onder voorzitterschap van Van Hogendorp, die zo’n grondwet moest ontwerpen. Een aangepaste versie van Van Hogendorps Schets uit 1812 vormde daar de basis voor. De Grondwet werd in maart 1814 aangenomen door een grote vergadering van notabelen die namens het Nederlandse volk optraden. Naast voorzitter van de commissie was Van Hogendorp in dezelfde tijd ook minister van Buitenlandse Zaken.
Van 6 april 1814 tot 7 november 1816 was Van Hogendorp vice-president van de Raad van State. Ook was hij in die periode korte tijd voorzitter van de Staten-Generaal. Op het Congres van Wenen was bepaald dat de Zuidelijke Nederlanden bij de Noordelijke gevoegd zouden worden. Op 16 maart 1815 nam Willem I de titel van Koning der Nederlanden aan. Het nieuwe koninkrijk had een herziene grondwet nodig. Wederom werd Van Hogendorp voorzitter van de grondwetscommissie.
Op instigatie van de Zuidelijke Nederlanden kwam er een tweekamerstelsel. Vanaf 1815 had Van Hogendorp zelf zitting in de Tweede Kamer. In september 1815 werd aan Van Hogendorp door de koning de adellijke titel van graaf verleend. Tegelijkertijd werd hij benoemd tot minister van Staat. In de jaren daarna kwam Van Hogendorp steeds meer in aanvaring met de autoritaire regeerstijl van koning Willem I. De koning drukte zijn zin door en negeerde daarbij regelmatig de opvattingen van het parlement, zijn ministers en de Raad van State, tot ongenoegen van grondwet-adept Van Hogendorp.
In een poging hem te neutraliseren bood de koning Van Hogendorp tot tweemaal toe het lidmaatschap van de Eerste Kamer aan. Van Hogendorp weigerde. In 1819 spoorde koning Willem I Van der Duyn van Maasdam tevergeefs aan om Van Hogendorp ervan te overtuigen zich niet meer herkiesbaar te stellen voor de Tweede Kamer. In hetzelfde jaar ontnam de koning Van Hogendorp zijn functie van minister van Staat. Van Hogendorp stemde in 1819 als Kamerlid tegen de conceptbegroting voor het komende decennium. In 1825 verliet Van Hogendorp de Tweede Kamer. Daarna publiceerde hij nog enkele vlugschriften, waarin hij een liberaal geluid liet horen (hij pleitte onder andere voor invoering van ministeriële verantwoordelijkheid en rechtstreekse verkiezingen).
Zie ook > Voorlopig Bestuur.